Quantcast
Channel: Innovatief in Werk - Inzetbaarheid
Viewing all 142 articles
Browse latest View live

Hoe overleven jongeren op de arbeidsmarkt van morgen?

$
0
0

Er is een gestage stroom publicaties op gang gekomen over digitalisering en robotisering. Belangrijke boodschap: robotisering is niet iets dat ons overkomt, we hebben een keuze. Ook de NSvP pleit voor een Omkering gericht op een menswaardige toekomst van werk, waarbij werk zich aanpast aan de mens - in plaats van andersom. 

Dit artikel is verschenen in LoopbaanVisie april 2016.

Match tussen mens en werk wordt steeds lastiger
Technologische ontwikkelingen gaan steeds harder en hebben een grote impact op de manier waarop wij werken, leren en leven. Wat schuurt, is dat de mens steeds slechter in te passen lijkt in de wereld van werk. Werk wordt complexer en verandert snel van aard en inhoud. Dit vraagt denkkracht en creativiteit van mensen, terwijl tegelijk zogenoemd ‘codificeerbaar’ werk meer en meer door robots en computers wordt overgenomen. Groei en krimp van bedrijven zijn moeilijk voorspelbaar en vinden schoksgewijs plaats. Een belangrijke reden waarom werk steeds vaker flexibel in plaats van vast is. Tel daarbij op dat mensen steeds langer leven, dus ook langer zullen moeten werken, en het wordt duidelijk dat de ‘match’ tussen mens en werk steeds lastiger wordt.

Veel codificeerbaar werk verdwijnt
Dat veel banen in het middensegment zullen verdwijnen blijkt ook uit secundaire analyses van werknemersenquêtes die elke zes jaar onder een steekproef van zo’n 30.000 Duitse werknemers zijn afgenomen in de periode 1979-2006 (Nedelkoska, 2013). Deze data laten zien dat door automatisering en robotisering veel zogenoemd ‘codificeerbaar werk’ in het middensegment verdwijnt, terwijl werk aan de boven- en onderkant overblijft. Baanpolarisatie noemt men dit. Aan de bovenkant kun je werk niet automatiseren omdat dat vaak creativiteit en sociale vaardigheden vraagt. Aan de onderkant blijven menselijke handelingen van belang, denk aan billen wassen, plantsoenen schoffelen, koffie serveren, et cetera.

Wat betekent dit voor jongeren?
Vooral jongeren krijgen te maken met een sterk veranderende arbeidsmarkt. Veel van het werk waarvoor zij nu opgeleid worden, is vervallen of sterk veranderd tegen de tijd dat zij hun opleiding afronden. En eenmaal aan het werk zal leren en ontwikkelen een belangrijk thema blijven. De NSvP wil de kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt vergroten. Enerzijds vraagt dit om nieuwe aanpakken om jongeren eerder en realistischer voor te bereiden op de toekomst van werk. Loopbaanbegeleiders, scholen en bedrijven hebben hier een verantwoordelijkheid, maar ook de jongeren zelf. Veel jongeren verwachten nog in een baan terecht te komen bij een groot bedrijf, met een vast contract, een heldere functiebeschrijving, een uitgestippeld loopbaanplan en bijpassende opleidingen. De meerderheid werkt echter in flexcontracten, of zoekt manieren om vanuit eigen talent en ondernemerschap verschillende activiteiten en projecten bij opdrachtgevers te combineren. De druk op persoonlijk initiatief, ondernemerschap, leervermogen en flexibiliteit neemt toe. Maar wat als velen de ontwikkelingen niet bij kunnen houden? Wat als periodes van grote werkloosheid elkaar vaker opvolgen en er voor jongeren nauwelijks instroommogelijkheden zijn?

We hebben een keuze
In de WRR publicatie De robot de baas, de toekomst van werk in het tweede machinetijdperk, doen de auteurs een reeks suggesties die mismatches moeten voorkomen, zoals veranderingen in het onderwijs- en inkomensbeleid. Er zullen functies verdwijnen, stellen zij, maar er komen ook nieuwe functies bij. Er blijven veel typisch menselijke activiteiten over die alleen mensen kunnen doen, of waarvan we willen dat mensen dat doen. Denk aan persoonlijke dienstverlening door kappers en schoonheidsspecialisten. In de vorming van nieuwe functies en de keuze wat we aan mensen en wat we aan machines willen overlaten zit volgens de auteurs ook de oplossing als het gaat om de verdeling van werk èn als het gaat om de kwaliteit van het werk dat overblijft. De robotisering is niet iets is wat ons overkomt. De manier waarop technologie zich ontwikkelt en wordt toegepast is geen gegeven, we hebben een keuze!

Omkering in denken
Dat is precies de reden waarom de NSvP, waaraan wij verbonden zijn, een beweging in gang wil zetten die we de Omkering noemen, zodat werk zich voegt naar de mens en zijn/haar waarden en behoeften, in plaats van andersom. Volgens de zelfbepalingstheorie van Deci en Ryan (2002) hebben alle mensen drie basale behoeften: die aan verbindingen met andere mensen, autonomie, en competentie. Van Vianen (2013) voegt daaraan een vierde toe: die aan (bestaans)zekerheid. In de arbeidsmarkt van morgen zijn er nieuwe oplossingen nodig die ervoor zorgen dat werk tegemoet blijft (of gaat) komen aan de vier basisbehoeften, zowel voor kansrijken als kansarmen. Daarnaast moeten we nieuwe arrangementen vinden waarbij mensen zonder betaald werk toch een inkomen, een gevoel van autonomie, competentie en verbinding met de samenleving blijven behouden.

Vier thema’s
Het programma waar we met de Omkering naar toe willen werken richt zich op vier hoofdthema’s waar de omkering zich op zou moeten richten: zelfredzaamheid, andergerichtheid, zelfbepaling en zelfverwerkelijking.

Zelfredzaamheid
Een eerste omkering is nodig op het terrein van zelfredzaamheid. Van oudsher vinden we het vanzelfsprekend dat mensen bij werkloosheid een uitkering krijgen. Daartegenover stellen we dan wel dat mensen alles op alles moeten zetten om uit hun uitkeringssituatie te geraken, en zo snel mogelijk betaald werk te vinden. Zijn er wellicht in de toekomst betere manieren te verzinnen waarop zelfredzaamheid tot zijn recht komt, zeker als er niet voor iedereen genoeg betaald werk is? In dat licht zou het interessant zijn om de vele gemeentelijke experimenten met een basisinkomen te volgen.

Andergerichtheid
Momenteel vinden we het nog altijd vanzelfsprekend dat mensen jarenlang loyaal zijn aan de organisatie waar ze werken. Tegelijk neemt flexwerk toe. Ook hier is een omkering nodig. Zou het niet veel beter zijn om te zorgen dat mensen volop investeren in en loyaal zijn aan hun eigen posse – het los-vaste netwerk van vakgenoten waarmee ze lief, leed en opdrachten met anderen delen en ook nog van elkaar leren (Gratton, 2011)?

Zelfbepaling
Momenteel staat in de wet dat werknemers ondergeschikt zijn aan werkgevers en diens instructies moeten volgen. Ook is nog veel beleid gericht op de zorg van werkgevers voor werknemers. Maar is dat wel logisch in een wereld waarin we steeds mondiger en hoger opgeleid zijn, en wars van paternalisme? Is het niet tijd om organisaties te kantelen van hiërarchische structuren naar horizontale samenwerkingsverbanden, en zou het arbeidsrecht hierop dan ook moeten worden aangepast? Zelfbepaling houdt ook in dat mensen in een dynamische samenleving gaan beseffen dat ze zelf hun werk, loopbaan of eigen onderneming moeten zien vorm te geven. Dat vergt nieuwe werk- en leercontexten die ondernemingszin stimuleren. Daarbij hoort ook dat mensen ook zelf invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Jongeren spelen daarbij een belangrijke rol, zij zijn immers de arbeidsmarkt van morgen.

Zelfverwerkelijking
Het huidige systeem van onderwijs en scholing bevordert hokjesdenken: we leren een beperkt aantal vakken, sorteren snel voor op een beroep, stoppen daarna te snel met leren, en integreren werken en leren onvoldoende. En dat terwijl technologische ontwikkelingen razendsnel gaan. Hoe doorbreken we de scheidslijn tussen leren en werken? Zodat kinderen en jongeren op school al kennismaken met werk, en werkenden continu hun vak updaten, een nieuw vak leren en eigen vaardigheden overbrengen op hun posse? Waardoor mensen serial masters kunnen worden (Gratton, 2011), dat wil zeggen dat mensen steeds weer een nieuw (aspect van een) vak onder de knie leren krijgen?

De daad bij het woord voegen
Met de vier gekozen thema's van zelfredzaamheid, andergerichtheid, zelfbepaling en  zelfverwerkelijking hopen we diverse denkers en doeners te inspireren om op onorthodoxe manieren de toekomst van werk zodanig vorm te geven – om te keren – dat basale menselijke waarden en behoeften optimaal tot hun recht komen. De NSvP wil het niet bij woorden laten, maar met verschillende samenwerkingspartners uit wetenschap en praktijk een beweging in gang zetten. Centraal staat een jaarlijks terugkerend Omkeer-Event, voor het eerst gehouden op 7 juni 2016. Voorafgaand aan het Event zetten we challenges uit, om diverse partijen uit te dagen met vernieuwende voorstellen te komen die bijdragen aan een Omkering. De beste initiatieven ontvingen een subsidie van 30.000 euro van de NSvP en worden met praktijkonderzoek gevold.

Geïnteresseerd?
Ben je geïnteresseerd in de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, robotisering of de Omkering? Discussieer dan mee in de LinkedIngroep Innovatief in werk. Wil je meer weten over de winnaars van de challenges en hun projecten? Kijk op www.innovatiefinwerk.nl. 

Over de auteurs:
Sonia Sjollema is directeur van de NSvP, Aukje Nauta is partner van Factor Vijf Organisatieontwikkeling en schreef de NSvP-White paper “De Omkering”. Siebren Houtman is directeur van Meurs HRM en bestuurslid bij de NSvP.

Literatuur

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2002). Handbook of self-determination research. University Rochester Press.

Gratton, L. (2011). The shift. The future of work is already here. London: Harpercollins.

Krznaric, R. (2014). Empathy: A handbook for revolution. Random House.

Nedelkoska, L. (2013). Occupations at risk: job tasks, job security, and wages. Industrial and Corporate Change, 22(6), 1587-1628.

Van Vianen, A. E. M. (2013). Dynamische loopbanen: een kwestie van vooruitkijken. Koninklijke Van Gorcum.

Went, R., M. Kremer en A. Knottnerus (red.) (2015) De Robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk. Amsterdam: Amsterdam University Press http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/de-robot-de-baas-de-toe...

 

 

 


Loopbanen op weg naar duurzaamheid; over paden, hobbels en gidsen

$
0
0

Deze oratie door prof. dr. Judith H. Semeijn (Open Universiteit) gaat over hoe loopbanen voor mensen geoptimaliseerd kunnen worden. Over hoe mensen daar zelf aan kunnen bijdragen, maar ook wat daaraan bijgedragen kan worden vanuit organisaties en beleid. En hoe dit een duurzaam karakter kan krijgen.

In het eerste deel komen enkele ontwikkelingen aan de orde die van belang zijn voor onze loopbanen, hoe loopbanen er tegenwoordig uitzien (voor zover we weten) en hoe daarover gedacht wordt. Ook worden hier de contouren geschetst van het perspectief waarmee we naar loopbanen gaan kijken; een duurzaamheidsperspectief.
In het tweede deel komt aan de orde welke onderzoeksthema’s met name aandacht krijgen. Ook verkennen we daarmee welke kennis we nog moeten vergaren, en waar we dan rekening mee moeten houden.
In het laatste (en kortere) deel wordt ingegaan op hoe we deze kennis het juiste gewicht toe kunnen kennen, door samenwerking met loopbaanprofessionals en in ons onderwijs met onze studenten. Het doel is namelijk om individu en organisaties handvatten te geven voor een toekomst van werk, waarin de mens een plek krijgt die hem of haar ook mens kan laten zijn. Loopbaanprofessionals kunnen daar op verschillende manieren waardevolle bijdragen aan leveren. 

Deze oratie is in verkorte vorm uitgesproken bij de openbare aanvaarding van het ambt van hoogleraar Strategic Human Resource Management, in het bijzonder met betrekking tot loopbaanmanagement bij de Open Universiteit Nederland op vrijdag 10 juni 2016.

Auteur(s): 
Prof. Dr. Judith H. Semeijn

Rapport Dutch-Flemish Network for Recruitment and Selection Research

$
0
0

In oktober 2015 vond de 10e bijeenkomst plaats van het Dutch-Flemish Network for Recruitment & Selection Research. Dit netwerk is in 2006 opgericht door prof.dr. Marise Born (Erasmus Universiteit Rotterdam) en prof.dr. Rob Meijer (Rijksuniversiteit Groningen). Doel van het netwerk is de versterking van zowel de kwaliteit van onderzoek naar werving en selectie als de banden met de praktijk. De tiende bijeenkomst stond in het teken van de praktijkwaarde van onderzoek op dit vlak. En uiteraard werd ook het jubileumjaar van het netwerk gevierd.

Lees hier het Engelstalige verslag of Nederlandstalig verslag van de bijeenkomst en de presentaties.

Deze tiende bijeenkomst was expliciet gericht op de praktijkwaarde van onderzoek op het vlak van werving en selectie. Keynotes en gastsprekers waren Claudine Camilleri en Markus Nussbaum van EPSO (European Personnel Selection Office). De rode draad tussen de verschillende presentaties was hoe we de juiste mensen op de juiste plek krijgen, in de context van personeelsselectie respectievelijk de selectie van studenten in het hoger onderwijs. Onderwerpen die aan bod kwamen waren de selectie-instrumenten die in de praktijk worden ingezet, de kwaliteit van bepaalde instrumenten en hoe die te verbeteren, factoren die werkprestatie beïnvloeden en daarom het overwegen waard zijn om op te selecteren, contextfactoren die van invloed zijn op de toegevoegde waarde van selectie-instrumenten, en last but not least, percepties van sollicitanten van deze instrumenten.

Thema's: 
Onderwerpen: 

Werken aan de robotsamenleving. Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid

$
0
0

Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid. Steeds vaker komen we in aanraking met robots en verregaande automatisering. Denk aan robotstofzuigers, zelfscankassa's of online tools waarmee je zelf juridische contracten kunt opstellen. De discussie over wat deze automatisering gaat betekenen voor toekomstige werkgelegenheid is losgebarsten in de media, de wetenschap en de politiek. De een ziet kansen met nieuwe mogelijkheden voor meer comfort, gezondheid en economische groei. De ander maakt zich zorgen over de vraag of 'slimme technologie' banen gaat vervangen. Over die laatste vraag gaat dit rapport. Wat betekent de inzet van slimme technologie voor de werkgelegenheid? Welke taken kan slimme technologie overnemen van de mens en waar vullen mens en machine elkaar aan? Hoe verandert de organisatie van arbeids- en productieprocessen en welke invloed heeft dat op automatisering van werk? Zijn bepaalde groepen op de arbeidsmarkt kwetsbaarder dan andere? Met welke beleidsmaatregelen kunnen we de kansen van automatisering benutten en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen? Het rapport Werken aan de robotsamenleving brengt in kaart, wat er in de wetenschap bekend is over de relatie technologie en werkgelegenheid. Het werpt een blik op de toekomst en geeft een beeld van de beleidsopties. Het rapport legt zo een gezamenlijke kennisbasis voor het maatschappelijke en politieke debat over de vraag, hoe Nederland ervoor kan zorgen dat we de robotsamenleving zo inrichten dat deze samenleving voor iedereen een aantrekkelijk perspectief is.

 

Auteur(s): 
Rinie van Est, Ira van Keulen, Linda Kool, Arnoud van Waes en Frans Brom (Rathenau Instituut) Frans van der Zee en Govert Gijsbers (TNO) Jan Korsten, Harry Lintsen en Johan Schot (Stichting Historie der Techniek)
Uitgever: 
Rathenau Instituut
Categorie: 

Paul Kirschner en Juliette Walma van der Molen benoemd tot fellow NSvP-NIAS.

$
0
0

Prof. dr. Paul A. Kirschner (Open Universiteit) en prof. dr. Juliette H. Walma van der Molen (Universiteit Twente) zijn beiden per 1 september 2016 benoemd tot fellow bij het NIAS, het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences. De fellowship wordt mede gefinancierd door de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek NSvP. Beide fellows zullen met een eigen onderzoeksproject een bijdrage leveren aan vernieuwende inzichten en kennisopbrengst op het terrein van mens en werk.
 

“Opleiden voor Niet-Bestaande Banen: Informatievaardigheden als Basis”.
Het onderzoeksproject van Kirschner richt zich op informatievaardigheden voor jongeren voor de arbeidsmarkt van morgen. Jongeren die een opleiding volgen, hebben geen enkele garantie dat het beroep waarvoor ze opgeleid worden na hun afstuderen nog bestaat of blijft bestaan. Er zullen de komende jaren ook nieuwe beroepen ontstaan, waarvan we ons nu nog geen voorstelling kunnen maken. Een belangrijke, zo niet de belangrijkste, oorzaak hiervan is de snelle ontwikkeling van technologieën die een grote en groeiende invloed hebben op hoe we werken, en op wat en hoe we leren. Het onderzoeksproject van Kirschner richt zich op het voorbereiden van jongeren om goed, dat wil zeggen effectief en efficiënt, gebruik te maken van informatie om optimaal te kunnen functioneren in de arbeidsmarkt van morgen. De twee belangrijkste onderzoeksvragen zijn:

  • Hoe kunnen jongeren (en werkenden) zich optimaal voorbereiden / voorbereid worden op de onbekende en ook onvoorspelbare arbeidsmarkt van morgen?
  • Hoe dagen we jongeren uit zich eerder, intensiever en realistischer voor te bereiden op werk en de toeleiding naar zulk werk?

"Talenten Voeden voor de Toekomst".
Welke vaardigheden of 'advanced skills' moeten we bij kinderen en jongeren ontwikkelen om hun talent te laten bloeien? Welke brede set aan innovatieve, '21e-eeuwse' en creatieve kwaliteiten moeten we bij de komende generatie ontwikkelen, zodat zij zo goed mogelijk om kunnen gaan met de uitdagingen van de toekomst? En zijn dat kwaliteiten van alle tijden, of specifiek van de 21e eeuw? De afgelopen twee jaar werd onder leiding van Walma van der Molen bij het onderzoekscentrum Science Education and Talent Development aan de Universiteit Twente een nieuw raamwerk en bijbehorende methodiek ontwikkeld. Daarin wordt – naast de noodzaak van basiskennis en kernvaardigheden – een onderscheid gemaakt tussen vaardigheden, houdingen, motivaties en het zelfbeeld van leerlingen als de belangrijkste elementen voor 'toekomstbestendig leren' en ontwikkeling van hun eigen talenten. Het raamwerk, de methodiek en de bijbehorende materialen en professionalisering zijn afgestemd met het basisonderwijs en zijn daar zeer positief ontvangen. Het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs zijn echter ook zeer geïnteresseerd. Binnen het NSvP/NIAS- fellowship gaat Walma van der Molen de verdieping en verbreding maken richting VO- en MBO-onderwijsvelden.

Over NIAS en NSvP
De Nederlandse Stichting voor Psychotechniek (NSvP) is een onafhankelijke stichting en vermogensfonds, actief op het terrein van mens en werk. De NSvP stelt de vraag hoe de arbeidsmarkt van morgen eruit ziet en wat dit vraagt van de talentontwikkeling van jongeren en werkenden. Door het verbinden van wetenschappelijk onderzoek met toepassingen in de praktijk wil de NSvP een Omkering [http://omkering.innovatiefinwerk.nl/omkering] bereiken waardoor werk beter past bij basale menselijke behoefte en ruimte biedt aan verschil in talent. Via het eigen kenniscentrum en diverse netwerken wordt de ontwikkelde kennis en opgedane ervaring verspreid.

Het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS-KNAW) stimuleert vooruitstrevend onderzoek en wetenschappelijk innovatie met een focus op menswetenschappen en sociale wetenschappen. NIAS trekt excellente onderzoekers aan en biedt hen een residentieel fellowship voor vijf of tien maanden om als individu of team te werken aan een specifiek project. Het fellowship geeft ze ruimte en tijd om te denken, te studeren en te schrijven en een mogelijkheid om samen te werken met collega’s van over de hele wereld.
 

Over Paul A. Kirschner
Paul A. Kirschner (1951) [www.ou.nl/web/pki] is universiteitshoogleraar aan de Open Universiteit en gasthoogleraar Onderwijs, in het bijzonder leren en interactie in de lerarenopleiding bij de universiteit van Oulu, Finland [http://www.oulu.fi/university/] . Hij is een internationaal erkend expert in zijn vakgebied. Zijn expertise omvat leven lang leren, computerondersteund samenwerkend leren, ontwerp van elektronische en andere innovatieve leeromgevingen, mediagebruik in onderwijs, ontwikkeling van docentarme (afstands-)onderwijsmaterialen, en competenties, en innovatie en het gebruik van informatietechnologie in het onderwijs.

Over Juliette H. Walma van der Molen
Juliette H. Walma van der Molen is ontwikkelingspsycholoog en gepromoveerd in de media pedagogiek, met als specialisatie educatie via verschillende media. Zij werkte aan de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam als universitair docent en KNAW-fellow en is nu hoogleraar aan de Universiteit Twente, waar zij de leerstoel Talentontwikkeling, Wetenschap en Techniek bekleedt. Walma van der Molen is oprichter en directeur van het onderzoekscentrum Science Education and Talent Development (SETD) [http://www.utwente.nl/bms/setd/] aan de UT en inhoudelijk verantwoordelijk voor het wetenschapsknooppunt Twente Academy Young. Zij is en was lid van diverse raden en overlegorganen, zoals de Raad van Toezicht  van NEMO/NCWT, de Commissie Basis- en Voortgezet Onderwijs van de KNAW, de jury voor de Academische Jaarprijs, de programmaraad van VTB-Pro vanuit het Platform Bèta Techniek en de Adviescommissie Wetenschap en Techniek in het Basisonderwijs.

Aanbod van arbeid 2016: Informeel leren kan gebrek aan formeel leren niet compenseren

$
0
0

In het Onderzoeksrapport Aanbod van Arbeid 2016 wordt uitgebreid aandacht besteed aan opleiding van werkenden en welke groepen de meeste opleidingsmogelijkheden hebben. Naast verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden en vaste en flexibele werknemers, is er ook gekeken naar verschillen tussen werkenden die wel of niet onder een cao vallen. Algemene conclusie is, zoals ook al in eerdere rapporten is beschreven, dat Leven Lang Leren in de praktijk niet altijd van de grond komt. In dit artikel een samenvatting van de belangrijkste bevindingen op het gebeid van scholing.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau beheert sinds 2010 het Arbeidsaanbodpanel. Dit is een langlopend onderzoek onder werkenden en niet-werkenden dat sinds 1986 om de twee jaar wordt gehouden. Dankzij de lange geschiedenis zijn ontwikkelingen op de arbeidsmarkt goed in kaart te brengen. In deze editie staat de combinatie van werken, zorgen en leren op een flexibele arbeidsmarkt centraal. Hoofdstuk 5 van het rapport gaat vooral over scholing, met aandacht voor werk tijdens opleiding en opleiding tijdens werk. Interessant is dat in deze laatste meting van het Arbeidsaanbodpanel vragen zijn opgenomen over informeel leren, dat wil zeggen de mate waarin mensen bijleren door het doen van hun werk. Juist omdat steeds weer blijkt dat formele scholing een deel van de werkenden niet bereikt (ouderen, lager opgeleiden), is het de vraag of informeel leren dat hiaat weet te vullen. Is het wellicht zo dat ouderen en lager opgeleiden hun kennis op peil houden door informeel leren, terwijl de hoger opgeleiden dit doen door deelname aan formele scholing? Of is er daarentegen sprake van stapeling van risico’s, en is de mate waarin deze groepen een achterstand opbouwen des te groter doordat ze minder deelnemen aan zowel formele als informele scholing?

Werken tijdens opleiding

Nadruk op blijven leren geen effect op scholingsgedrag
​Uit de meest recente cijfers blijkt dat ongeveer vier op de tien werkenden in de twee jaar voorafgaand aan de enquête scholing heeft gevolgd. Het gaat daarbij expliciet om opleidingen of cursussen die van belang zijn voor het werk of beroep, en dus niet om opleidingen die alleen uit hobby of interesse zijn gevolgd. Evenmin is de groep werkenden die twee jaar geleden nog scholier of student was, in deze cijfers meegenomen. Het aandeel werkenden dat scholing volgde, fluctueert in de periode 2004-2014, maar vertoont geen duidelijke trend. Dat er in deze jaren steeds meer nadruk gelegd wordt op (blijven) leren, lijkt dus geen zichtbare effecten te hebben op het scholingsgedrag. Anderzijds is er ook geen negatief effect te zien van de crisis op de scholingsdeelname. Scholing heeft dus blijkbaar wel een stabiele plek op de arbeidsmarkt, die niet of nauwelijks conjunctuurgevoelig is.

Opleiding tijdens werk

Hoe staat het met de leerbehoefte van werkenden zelf?
Ondanks het feit dat het beleid uitgaat van het idee dat scholing noodzakelijk is om bij te blijven, en dat relatief veel werkgevers aangeven dat hun personeel een tekort aan kennis en vaardigheden heeft (Van Echtelt et al. 2015: tabel 4.12), valt het op dat de meeste werknemers ontkennend antwoorden op de vraag of zijzelf ten aanzien van hun kennis en vaardighedenproblemen ervaren bij de uitoefening van hun functie. Opvallend is dat slechts 5% een tekort aan kennis en vaardigheden voor het goed vervullen van het werk ervaart. De acute behoefte aan scholing vanuit werknemers zelf lijkt daarmee niet bijzonder groot.
 
Weinig behoefte, wel dynamische werkomgeving
In de laatste meting van het Arbeidsaanbodpanel is ook gevraagd of er in het werk veranderingen plaatsvinden die bijleren noodzakelijk maken. Uit deze cijfers blijkt dat er bij de hogere opleidingsniveaus vaker sprake is van een sterk veranderende werkomgeving. Meldt op basisschoolniveau 22% van de werkenden veranderingen, op wo-niveau is dat 60%. Gemiddeld genomen volgen mensen die in een sterk veranderende omgeving werkzaam zijn vaker scholing (53%) dan mensen die in een minder veranderlijke omgeving werken (28%). Wat daarbij opvalt, en mogelijk zorgelijk is, is het verschil tussen laag-, middelbaar en hoogopgeleide werkenden. Bij de ongeschoolde werkenden volgt slechts 24% van de mensen die aangeven dat de veranderingen scholing noodzakelijk maken daadwerkelijk scholing. Op het middenniveau is dat 46% en op het hogere opleidingsniveau bijna 60%. Wellicht wordt dit (mede) veroorzaakt doordat bijleren op lagere niveaus minder vaak het karakter heeft van een formele cursus. Anderzijds is het in overeenstemming met de eerder aangehaalde bevinding dat juist de groepen met de hogere risico’s relatief weinig scholing krijgen.
 
Leeftijd, opleidingsniveau, type contract en gezondheid bepalend
Het lijkt erop dat de kwetsbare groepen – groepen met een zwakke arbeidsmarktpositie – de minste scholing ontvangen (zie ook Vlasblom et al. 2013). Zo laten de cijfers zien dat ouderen minder vaak scholing volgen dan jongeren: van de werkenden tot 35 jaar heeft ongeveer de helft scholing gevolgd, terwijl dit bij 45-plussers een derde is. Dit kan zijn omdat zij door hun jarenlange werkervaring minder scholing nodig hebben. Waarschijnlijker is het dat hun werkgever of zijzelf niet meer de behoefte voelen aan of niet meer willen investeren in scholing voor verdere ontwikkeling.

 

Laaggeschoolden krijgen minder vaak scholing krijgen dan hoger opgeleiden.
Ontvangt van de laaggeschoolden ongeveer een op de vijf werkenden scholing, van de hoogopgeleiden is dit bijna de helft. Dat niet alleen, het lijkt erop dat dit verschil de afgelopen jaren iets groter geworden is: de scholingsdeelname op mbo-niveau daalde nauwelijks tijdens de crisis, maar is wel blijven dalen, terwijl op hbo- en wo-niveau inmiddels weer een bescheiden stijging zichtbaar is. Voorts hangt de mate van scholing af van het type contract. Met name van de personen met een niet-regulier contract, zoals oproepkrachten en mensen met een nul-urencontract, doet een relatief klein aandeel (20%) een opleiding of cursus. Dit geldt ook voor zelfstandigen (34%). Het aandeel mensen met een tijdelijk contract dat scholing volgde, lijkt het afgelopen decennium terug te zijn gelopen. Tot slot blijkt gezondheid samen te hangen met het volgen van scholing en cursussen. De scholingsdeelname van mensen die hun gezondheid als minder dan goed ervaren (34%) blijft achter bij die van gezonde mensen (41%). Dit verschil naar gezondheid blijft bestaan, ook als gecorrigeerd wordt voor leeftijd en opleidingsniveau.

De rol van informeel leren

Hoewel in de beleidsdiscussie de nadruk vaak ligt op het formeel leren (deelname aan cursussen en opleidingen, al dan niet met een diploma), is het formele leren niet de enige manier waarop mensen bijleren. Ook op de werkvloer wordt geleerd; ervaring opdoen door te doen en door te leren van collega’s of leidinggevenden is een belangrijke manier om (beroeps)vaardigheden te verwerven. Onderzocht is of groepen die relatief weinig formele scholing ontvangen, dat compenseren door middel van een grotere deelname aan informeel leren. Daarbij is gekeken naar ambachtelijke vaardigheden, sociale vaardigheden en intellectuele vaardigheden.

Een op de tien werkenden leert ook veel in het werk zelf
De meeste werkenden geven aan dat ze bijgeleerd hebben door hun werk. Ongeveer een op de tien werkenden geeft zelfs aan op die manier heel veel bijgeleerd te hebben. Vooral de groep die in de afgelopen twee jaar van arbeidssituatie is veranderd is, geeft aan veel bijgeleerd te hebben in het werk zelf en dan vooral op het gebied van sociale en intellectuele vaardigheden. Onderverdeeld naar achtergrondkenmerken van de werkenden blijkt dat leren op het werk vooral aan het begin van de loopbaan gebeurt; mensen ouder dan 35 jaar geven aanzienlijk minder vaak aan dat ze bijgeleerd hebben door hun werk te doen. Dat geldt met name voor de ambachtelijke vaardigheden. Het bijleren op sociale en intellectuele vaardigheden gaat veel langer door. Ook blijkt dat het bijleren op de drie vaardigheden opnieuw sterkt correleert met het opleidings- en beroepsniveau. In de literatuur is dat ook een bekend verschijnsel. Afhankelijk van de aard van het werk en de context waarin men dit werk doet, wordt in meerdere of mindere mate voldaan aan de voorwaarden tot leren. Zo laat eerder onderzoek ook zien dat hoger opgeleide mensen in een hoger functieniveau hoger scoren op die leercondities: hun werk biedt de meeste mogelijkheden tot informeel leren, doordat ze relatief veel in contact komen met collega’s en nieuwe informatie. Juist het feit dat ze hoogopgeleid zijn, maakt dat ze meer kunnen leren, ook via het proces van informeel leren (Kyndt et al. 2009).

Voor het hele rapport zie: https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2016/Aanbod_...

 

Een leven lang inzetbaar? Vernieuwd!

$
0
0
Leven lang inzetbaar, herziene druk

In de tweede druk van "Een leven lang inzetbaar?" (door Annet de Lange en Beatrice van der Heijden) kun je alles lezen over het thema duurzame inzetbaarheid op het werk. In dit handboek staan veel praktische tips over relevante interventies, ‘best practices’ en het implementeren van een duurzaam inzetbaarheid beleid. Bovendien bevat deze 2e herziene druk belangrijke actuele cijfers over duurzame inzetbaarheid en zijn er nieuwe hoofdstukken toegevoegd over thema’s als de participatiewet en vitaliserend leiderschap.
Het boek heeft een wetenschappelijk karakter door zoveel mogelijk theoretische inzichten weer te geven en ‘evidence-based’ gegevens uit de praktijk te presenteren. Geschikt voor bestuurders, HR-medewerkers en studenten van hogescholen en universiteiten. 

Aanschaffen kan via vakmedianetshop, Managementboek of BOL.com.

Thema's: 

Met de juiste vaardigheden de arbeidsmarkt op

$
0
0
Paul Kirschner en Juliette Walma van der Molen

Twee onderzoekers buigen zich vijf maanden lang tijdens een NSvP/NIAS Fellowship over de vraag hoe leren voor de arbeidsmarkt van de toekomst er uit moet zien. Over informatiegeletterdheid en een aantal cruciale cognitieve vaardigheden. En: kennis en instructie blijven belangrijk. 

Wetenschappers Juliette Walma van der Molen en Paul A. Kirschner buigen zich met een NSvP-beurs in de relatieve rust van het NIAS over het vraagstuk 'Hoe moeten we jongeren opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst?' Een arbeidsmarkt waarvan we niet weten hoe die er uit ziet; welke banen er straks nog zijn en welke vaardigheden werknemers dan nodig hebben. Vijf maanden lang zijn ze even weg van hun eigen universiteit om zich hier zoveel mogelijk mee bezig te houden. Met straks als concreet resultaat een stappenplan voor het opleiden van jongeren voor nog niet bestaande banen, en een publicatie over de methodiek Talenten voeden, die een verdieping geeft aan de kwaliteiten die leerlingen straks nodig hebben op de arbeidsmarkt. Een flinke klus dus waar ze zich aan verbonden hebben.
 

Toekomstbestendig leren met informatievaardigheden als basis

De toekomst van werk is aan het veranderen, maar dat is van alle tijden. Zijn de veranderingen waar we nu mee te maken krijgen wezenlijk anders? In een gesprek over de arbeidsmarkt van morgen valt vaak de term 21st century skills. Maar Juliette Walma van der Molen spreekt liever over toekomstbestendig leren en kwaliteiten die nodig zijn om je te kunnen blijven ontwikkelen op de arbeidsmarkt. Onder haar leiding werden bij de Universiteit Twente een raamwerk en bijbehorende methodiek ontwikkeld voor toekomstbestendig leren in het onderwijs. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen vaardigheden, houdingen, motivaties en zelfbeeld als de belangrijkste elementen voor toekomstbestendig leren en ontwikkeling van eigen talenten. Tijdens het NSvP/NIAS-fellowship schrijft Walma van der Molen een publicatie waarin de methodiek toegankelijk wordt gemaakt voor het onderwijsveld.
Paul A. Kirschner richt zich specifiek op informatievaardigheden. In zijn onderzoeksproject 'Opleiden voor (nog) niet-bestaande banen' zijn informatievaardigheden, informatiegeletterdheid en informatiemanagement belangrijke elementen. De vraag hoe jongeren effectief en efficiënt gebruik kunnen maken van informatie om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen blijven ontwikkelen op de arbeidsmarkt van morgen, gaat Kirschner proberen te beantwoorden via het Group Concept Mapping Procedure (GCMP). De bedoeling is dat straks de belangrijkste onderdelen bekend zijn samen met een bepaling van hoe moeilijk of hoe makkelijk die onderdelen te bereiken zijn als het gaat over het opleiden van jongeren.

Bestaan 21st century skills eigenlijk wel?

Kirschner ontkracht graag mythes en hypes die er leven over leren. Volgens hem verschillen de 21st century skills niet zoveel van de vaardigheden die in de 20ste eeuw gevraagd werden op de arbeidsmarkt: creativiteit, problemen oplossen, leiderschap, etc. en daar sluit Walma van der Molen zich bij aan.
Eigenlijk, zegt Kirschner, draait het bij het leren in deze tijd vooral om goed leren omgaan met informatie en met communicatiemiddelen. Het gaat om informatiegeletterdheid, informatiemanagement en -curatie, essentieel bij het leren via internet. Deze vaardigheden zijn noodzakelijk om te kunnen bijblijven en zelfgestuurd te kunnen leren, óók voor banen die nu nog niet bestaan. Hoe voorkom je dat wat je nu leert, al achterhaald is tegen de tijd dat je het gaat gebruiken? De bestendigheid van sommige beroepen is zeer kort geworden. Neem nu een receptioniste, die voorheen vooral moest  leren omgaan met een nieuwe telefooncentrale. Straks bestaat die functie misschien helemaal niet meer want zit er een robot achter de balie, of staat er een monitor en melden de bezoekers zich via spraaksoftware zelf aan. Of de receptioniste zit er nog wel, maar met een heel ander takenpakket. 

Informatie managen

Informatie gaat een steeds grotere rol spelen in onze samenleving, zegt Kirschner. Maar de meeste mensen kunnen die informatie niet goed managen. Ook bij professionals die jongeren opleiden zijn de vaardigheden op het gebied van kennisdeling en kenniscreatie , nog beperkt ontwikkeld. Uit een Fins onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat jonge top-leerkrachten niet in staat zijn om informatie- en communicatietechnologieën gestructureerd te integreren in hun onderwijspraktijk. Eigenlijk zijn de enige opleidingen waarin informatie managen echt goed wordt aangeleerd, de opleidingen voor bibliotheek en documentatiewetenschappen.

Zoekstrategieën 

Hoe vind je wat je nodig hebt in die enorme hoop ongestructureerde informatie die nu beschikbaar is? Veel mensen hebben moeite om een goede zoekvraag te formuleren, zegt Kirschner. En niet onbelangrijk: hoe kom je tot een kritische beoordeling van al die informatie die gegenereerd wordt door leken, bloggers, onderzoekers, robots, publicisten? Daarnaast is er de ontwikkeling waarbij je informatiebubbel steeds kleiner wordt, zodat een adequate zoekstrategie van belang is om een open blik op de werkelijkheid te behouden. Hoe formuleer je de juiste zoekvragen om ook buiten de informatiestromen te komen die steeds worden aangeboden op basis van algoritmes die zijn afgestemd op al je huidige en eerdere interesses? 

Onzekere toekomst vergt zekere vaardigheden

Wat verandert er nu werkelijk op de arbeidsmarkt? Een vraag waarmee Walma van der Molen zich ook bezig houdt. Logistieke en praktijkzaken veranderen, zegt ze, en de manier waarop we dingen doen en de tools waarmee. De snelheid waarmee bestaande banen verdwijnen, waarmee de inhoud van werk verandert en waarmee nieuwe banen ontstaan, neemt toe. Ook de arbeidsrechtelijke situatie verandert in hoger tempo. We zijn al van baanzekerheid naar baanonzekerheid gegaan en dat heeft invloed op de manier waarop je werkt en leert. Dat kan positief en negatief zijn. Positief is het als je jezelf meer gaat ontwikkelen om beter inzetbaar te zijn, maar negatief is het als werknemers zich zo onveilig voelen door de baanonzekerheid dat ze stil blijven zitten uit angst. Een leven lang leren is nodig maar niet nieuw; dat moesten we altijd al. Je moest bijblijven maar dat werkt nu op een andere manier.

Kennis en instructie blijven belangrijk

Wat niet verandert, benadrukken beide onderzoekers, is dat kennis en instructie een belangrijk onderdeel van leren blijven, maar dan wel naast andere vaardigheden en houdingen, zoals creativiteit en ondernemerschap. Wellicht vergt de arbeidsmarkt straks dat je meer de diepte in gaat, dat je een specialist bent op je vakgebied. Maar ongetwijfeld blijven er ook generalisten nodig.

Versnelt het verdwijnen van banen?

De onzekerheid voert de boventoon als het gaat over de arbeidsmarkt. Dat er beweging is op de arbeidsmarkt is niet nieuw, maar het gevoel is anders. Ten tijde van de automatiseringsgolf leverde de veranderingen op de arbeidsmarkt juist een surplus aan banen op, vertelt Kirschner. Maar nu bestaat het gevoel bij velen dat het op het totaal een verlies gaat worden. De onderzoekers zien vooral voor de middenfuncties minder goede tijden aan de horizon. De nieuwe banen zullen waarschijnlijk in het hogere en lagere segment ontstaan, en met name in de techniek, en maar weinig in die middenmoot. En dat terwijl juist nu veel jongeren kiezen voor een mbo-opleiding in de financieel administratieve hoek.

Wat zijn toekomstbestendige kwaliteiten?

Wil je leren toekomstbestendig maken, zegt Walma van der Molen, dan moet je naast basiskennis en basisvaardigheden aandacht besteden aan de ontwikkeling van hogere cognitieve vaardigheden,  specifieke houdingen, motivaties en zelfbeelden. Belangrijke vaardigheden zijn dan: het leren doorgronden van complexe vraagstukken, daarvoor creatieve oplossingen bedenken en reflecteren op het eigen leren (hogere-orde denkvaardigheden, onderzoek & ontwerp-vaardigheden en metacognitieve vaardigheden). Ook zouden jongeren moeten beschikken over positieve houdingen ten aanzien van het stellen van nieuwsgierige of kritische vragen, of het bedenken van alternatieve oplossingen en de positieve wil tot samenwerken. Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen beschikken over een positief zelfbeeld ten aanzien van de eigen groei en talentontwikkeling. En tot slot is het van belang dat leerlingen beschikken over de juiste, specifieke leermotivaties, zowel meer intrinsieke ‘mastery goals’ als meer extrinsieke prestatiegerichte motivaties. De ontwikkeling van deze kwaliteiten kun je integreren in de kennisvakken. Het gaat daarbij niet om een hogere intelligentie, voegt Walma van der Molen toe, maar om wezenlijk andere vaardigheden dan alleen het reproduceren van kennis, waar het huidige onderwijs veelal op gericht is.

Ontwikkelbare kwaliteiten

De vier typen kwaliteiten waar Walma van der Molen in haar onderzoek vanuit gaat, zijn allemaal ontwikkelbare kwaliteiten. Iedereen heeft daarin een ontwikkelpotentieel. En in de praktijk blijkt dat andere onderwijsvormen die deze kwaliteiten integreren, zoals projectonderwijs of thematisch werken, op allerlei onderwijsniveaus aanslaan. Ze noemt een voorbeeld van studenten in het mbo die zelf aan de slag gingen in projecten: Ze gingen samenwerken, kregen nieuwe ideeën en ze bloeiden op. Je moet analytische vaardigheden léren om je weg te kunnen vinden en je bronnen te kunnen beoordelen, zegt Walma van der Molen. Je kunt ook alleen online blijven leren als je die informatie-skills eigen maakt, ze zijn eigenlijk bijna net zo belangrijk als rekenvaardigheid.

En hier wordt goed zichtbaar hoe de twee onderzoekers elkaar aanvullen. Om goed met informatie om te kunnen gaan, heb je vaardigheden nodig als kritisch-analytisch denken, onderzoekende vaardigheden, een open en nieuwsgierige houding om te zoeken en te beoordelen, en het zelfvertrouwen om ook uit je eigen informatiebubbel te willen en kunnen stappen. Het zijn precies die kwaliteiten van Walma van der Molen die onontbeerlijk lijken bij de ontwikkeling van de informatiegeletterdheid die Kirschner onderzoekt.

Paul A. Kirschner: Jongeren opleiden voor de toekomst

 

Juliette Walma van der Molen: Talenten voeden voor de toekomst

 

Meer over het fellowship

In samenwerking met het NIAS biedt de NSvP dit jaar het fellowship aan om door middel van onderzoek bij te dragen aan het ontwikkelen van vernieuwende inzichten en interessante kennisopbrengst op het jaarthema 'Jongeren en de arbeidsmarkt van de toekomst'. Juliette Walma van der Molen, ontwikkelingspsycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Twente en Paul A. Kirschner, universiteitshoogleraar aan de Open Universiteit, kregen de kans om binnen dit fellowship hun onderzoeksvoorstel uit te werken.

Thema's: 

Met de juiste vaardigheden de arbeidsmarkt op

$
0
0
http://demo.innovatiefinwerk.nl/experts

Twee onderzoekers buigen zich vijf maanden lang tijdens een NSvP/NIAS Fellowship over de vraag hoe leren voor de arbeidsmarkt van de toekomst er uit moet zien. Over informatiegeletterdheid en een aantal cruciale cognitieve vaardigheden. En: kennis en instructie blijven belangrijk. 

Wetenschappers Juliette Walma van der Molen en Paul A. Kirschner buigen zich met een NSvP-beurs in de relatieve rust van het NIAS over het vraagstuk 'Hoe moeten we jongeren opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst?' Een arbeidsmarkt waarvan we niet weten hoe die er uit ziet; welke banen er straks nog zijn en welke vaardigheden werknemers dan nodig hebben. Vijf maanden lang zijn ze even weg van hun eigen universiteit om zich hier zoveel mogelijk mee bezig te houden. Met straks als concreet resultaat een stappenplan voor het opleiden van jongeren voor nog niet bestaande banen, en een publicatie over de methodiek Talenten voeden, die een verdieping geeft aan de kwaliteiten die leerlingen straks nodig hebben op de arbeidsmarkt. Een flinke klus dus waar ze zich aan verbonden hebben.

Toekomstbestendig leren met informatievaardigheden als basis

De toekomst van werk is aan het veranderen, maar dat is van alle tijden. Zijn de veranderingen waar we nu mee te maken krijgen wezenlijk anders? In een gesprek over de arbeidsmarkt van morgen valt vaak de term 21st century skills. Maar Juliette Walma van der Molen spreekt liever over toekomstbestendig leren en kwaliteiten die nodig zijn om je te kunnen blijven ontwikkelen op de arbeidsmarkt. Onder haar leiding werden bij de Universiteit Twente een raamwerk en bijbehorende methodiek ontwikkeld voor toekomstbestendig leren in het onderwijs. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen vaardigheden, houdingen, motivaties en zelfbeeld als de belangrijkste elementen voor toekomstbestendig leren en ontwikkeling van eigen talenten. Tijdens het NSvP/NIAS-fellowship schrijft Walma van der Molen een publicatie waarin de methodiek toegankelijk wordt gemaakt voor het onderwijsveld.
Paul A. Kirschner richt zich specifiek op informatievaardigheden. In zijn onderzoeksproject 'Opleiden voor (nog) niet-bestaande banen' zijn informatievaardigheden, informatiegeletterdheid en informatiemanagement belangrijke elementen. De vraag hoe jongeren effectief en efficiënt gebruik kunnen maken van informatie om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen blijven ontwikkelen op de arbeidsmarkt van morgen, gaat Kirschner proberen te beantwoorden via het Group Concept Mapping Procedure (GCMP). De bedoeling is dat straks de belangrijkste onderdelen bekend zijn samen met een bepaling van hoe moeilijk of hoe makkelijk die onderdelen te bereiken zijn als het gaat over het opleiden van jongeren.

Bestaan 21st century skills eigenlijk wel?

Kirschner ontkracht graag mythes en hypes die er leven over leren. Volgens hem verschillen de 21st century skills niet zoveel van de vaardigheden die in de 20ste eeuw gevraagd werden op de arbeidsmarkt: creativiteit, problemen oplossen, leiderschap, etc. en daar sluit Walma van der Molen zich bij aan.
Eigenlijk, zegt Kirschner, draait het bij het leren in deze tijd vooral om goed leren omgaan met informatie en met communicatiemiddelen. Het gaat om informatiegeletterdheid, informatiemanagement en -curatie, essentieel bij het leren via internet. Deze vaardigheden zijn noodzakelijk om te kunnen bijblijven en zelfgestuurd te kunnen leren, óók voor banen die nu nog niet bestaan. Hoe voorkom je dat wat je nu leert, al achterhaald is tegen de tijd dat je het gaat gebruiken? De bestendigheid van sommige beroepen is zeer kort geworden. Neem nu een receptioniste, die voorheen vooral moest  leren omgaan met een nieuwe telefooncentrale. Straks bestaat die functie misschien helemaal niet meer want zit er een robot achter de balie, of staat er een monitor en melden de bezoekers zich via spraaksoftware zelf aan. Of de receptioniste zit er nog wel, maar met een heel ander takenpakket. 

Informatie managen

Informatie gaat een steeds grotere rol spelen in onze samenleving, zegt Kirschner. Maar de meeste mensen kunnen die informatie niet goed managen. Ook bij professionals die jongeren opleiden zijn de vaardigheden op het gebied van kennisdeling en kenniscreatie , nog beperkt ontwikkeld. Uit een Fins onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat jonge top-leerkrachten niet in staat zijn om informatie- en communicatietechnologieën gestructureerd te integreren in hun onderwijspraktijk. Eigenlijk zijn de enige opleidingen waarin informatie managen echt goed wordt aangeleerd, de opleidingen voor bibliotheek en documentatiewetenschappen.

Zoekstrategieën 

Hoe vind je wat je nodig hebt in die enorme hoop ongestructureerde informatie die nu beschikbaar is? Veel mensen hebben moeite om een goede zoekvraag te formuleren, zegt Kirschner. En niet onbelangrijk: hoe kom je tot een kritische beoordeling van al die informatie die gegenereerd wordt door leken, bloggers, onderzoekers, robots, publicisten? Daarnaast is er de ontwikkeling waarbij je informatiebubbel steeds kleiner wordt, zodat een adequate zoekstrategie van belang is om een open blik op de werkelijkheid te behouden. Hoe formuleer je de juiste zoekvragen om ook buiten de informatiestromen te komen die steeds worden aangeboden op basis van algoritmes die zijn afgestemd op al je huidige en eerdere interesses? 

Onzekere toekomst vergt zekere vaardigheden

Wat verandert er nu werkelijk op de arbeidsmarkt? Een vraag waarmee Walma van der Molen zich ook bezig houdt. Logistieke en praktijkzaken veranderen, zegt ze, en de manier waarop we dingen doen en de tools waarmee. De snelheid waarmee bestaande banen verdwijnen, waarmee de inhoud van werk verandert en waarmee nieuwe banen ontstaan, neemt toe. Ook de arbeidsrechtelijke situatie verandert in hoger tempo. We zijn al van baanzekerheid naar baanonzekerheid gegaan en dat heeft invloed op de manier waarop je werkt en leert. Dat kan positief en negatief zijn. Positief is het als je jezelf meer gaat ontwikkelen om beter inzetbaar te zijn, maar negatief is het als werknemers zich zo onveilig voelen door de baanonzekerheid dat ze stil blijven zitten uit angst. Een leven lang leren is nodig maar niet nieuw; dat moesten we altijd al. Je moest bijblijven maar dat werkt nu op een andere manier.

Kennis en instructie blijven belangrijk

Wat niet verandert, benadrukken beide onderzoekers, is dat kennis en instructie een belangrijk onderdeel van leren blijven, maar dan wel naast andere vaardigheden en houdingen, zoals creativiteit en ondernemerschap. Wellicht vergt de arbeidsmarkt straks dat je meer de diepte in gaat, dat je een specialist bent op je vakgebied. Maar ongetwijfeld blijven er ook generalisten nodig.

Versnelt het verdwijnen van banen?

De onzekerheid voert de boventoon als het gaat over de arbeidsmarkt. Dat er beweging is op de arbeidsmarkt is niet nieuw, maar het gevoel is anders. Ten tijde van de automatiseringsgolf leverde de veranderingen op de arbeidsmarkt juist een surplus aan banen op, vertelt Kirschner. Maar nu bestaat het gevoel bij velen dat het op het totaal een verlies gaat worden. De onderzoekers zien vooral voor de middenfuncties minder goede tijden aan de horizon. De nieuwe banen zullen waarschijnlijk in het hogere en lagere segment ontstaan, en met name in de techniek, en maar weinig in die middenmoot. En dat terwijl juist nu veel jongeren kiezen voor een mbo-opleiding in de financieel administratieve hoek.

Wat zijn toekomstbestendige kwaliteiten?

Wil je leren toekomstbestendig maken, zegt Walma van der Molen, dan moet je naast basiskennis en basisvaardigheden aandacht besteden aan de ontwikkeling van hogere cognitieve vaardigheden,  specifieke houdingen, motivaties en zelfbeelden. Belangrijke vaardigheden zijn dan: het leren doorgronden van complexe vraagstukken, daarvoor creatieve oplossingen bedenken en reflecteren op het eigen leren (hogere-orde denkvaardigheden, onderzoek & ontwerp-vaardigheden en metacognitieve vaardigheden). Ook zouden jongeren moeten beschikken over positieve houdingen ten aanzien van het stellen van nieuwsgierige of kritische vragen, of het bedenken van alternatieve oplossingen en de positieve wil tot samenwerken. Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen beschikken over een positief zelfbeeld ten aanzien van de eigen groei en talentontwikkeling. En tot slot is het van belang dat leerlingen beschikken over de juiste, specifieke leermotivaties, zowel meer intrinsieke ‘mastery goals’ als meer extrinsieke prestatiegerichte motivaties. De ontwikkeling van deze kwaliteiten kun je integreren in de kennisvakken. Het gaat daarbij niet om een hogere intelligentie, voegt Walma van der Molen toe, maar om wezenlijk andere vaardigheden dan alleen het reproduceren van kennis, waar het huidige onderwijs veelal op gericht is.

Ontwikkelbare kwaliteiten

De vier typen kwaliteiten waar Walma van der Molen in haar onderzoek vanuit gaat, zijn allemaal ontwikkelbare kwaliteiten. Iedereen heeft daarin een ontwikkelpotentieel. En in de praktijk blijkt dat andere onderwijsvormen die deze kwaliteiten integreren, zoals projectonderwijs of thematisch werken, op allerlei onderwijsniveaus aanslaan. Ze noemt een voorbeeld van studenten in het mbo die zelf aan de slag gingen in projecten: Ze gingen samenwerken, kregen nieuwe ideeën en ze bloeiden op. Je moet analytische vaardigheden léren om je weg te kunnen vinden en je bronnen te kunnen beoordelen, zegt Walma van der Molen. Je kunt ook alleen online blijven leren als je die informatie-skills eigen maakt, ze zijn eigenlijk bijna net zo belangrijk als rekenvaardigheid.

En hier wordt goed zichtbaar hoe de twee onderzoekers elkaar aanvullen. Om goed met informatie om te kunnen gaan, heb je vaardigheden nodig als kritisch-analytisch denken, onderzoekende vaardigheden, een open en nieuwsgierige houding om te zoeken en te beoordelen, en het zelfvertrouwen om ook uit je eigen informatiebubbel te willen en kunnen stappen. Het zijn precies die kwaliteiten van Walma van der Molen die onontbeerlijk lijken bij de ontwikkeling van de informatiegeletterdheid die Kirschner onderzoekt.

Paul A. Kirschner: Jongeren opleiden voor de toekomst

Juliette Walma van der Molen: Talenten voeden voor de toekomst

Meer over het fellowship

In samenwerking met het NIAS biedt de NSvP dit jaar het fellowship aan om door middel van onderzoek bij te dragen aan het ontwikkelen van vernieuwende inzichten en interessante kennisopbrengst op het jaarthema 'Jongeren en de arbeidsmarkt van de toekomst'. Juliette Walma van der Molen, ontwikkelingspsycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Twente en Paul A. Kirschner, universiteitshoogleraar aan de Open Universiteit, kregen de kans om binnen dit fellowship hun onderzoeksvoorstel uit te werken.

Thema's

Onderwerpen

Verslag NudgeLab 7 April

$
0
0
nudgelab april 2017

Op 7 april vond het Nudgelab plaats in het 19e eeuwse kerkpand van Zaalverhuur7 te Utrecht. De verschillende deelnemende nudge teams kwamen hier bijeen om hun voorstel voor de, door hun ontworpen, Ontwikkelnudge verder uit te werken. Zij kregen de kans om hun initiatieven aan te scherpen en verder te ontwikkelen onder begeleiding van Joanne Reinhard van het Behavioural Insights Team. De deelnemers begonnen de dag met het vaststellen en specificeren van hun target: “hoe kun je het gewenste ontwikkel gedrag concreet omschrijven?” Vervolgens ging de explorerende fase van start: Wat zijn de belemmeringen waar de werknemers tegenaan lopen en hoe gaan de Nudgeteams deze belemmeringen in kaart brengen? Deelnemers werden gestimuleerd om na te denken over een geschikte manier van data verzameling passend bij de doelgroep. Dit kan bijvoorbeeld door middel van interviews met medewerkers, een vragenlijst, focusgroepen, literatuur, of al bestaande gegevens.
Daarnaast lieten wij de deelnemers kennis maken met veel voorkomende denkfouten (biases) in een werkomgeving. Voor meer inspiratie over veelvoorkomende biases die in de werkcontext voorkomen is hier een artikel te vinden.

Na de lunchpauze ging het programma verder met toelichting van de ‘solutions’ fase voor het ontwikkelen van hun nudges. In een brainstormsessie werd er nagedacht over wat effectieve nudges zouden zijn om het ontwikkel gedrag van hun doelgroep te stimuleren. Hierbij konden zijn gebruik maken van het EAST- kaartspel, met voorbeelden uit de praktijk, die ontworpen zijn door middel van het EAST Framework. Tot slot werd er aandacht besteed aan hoe de nudge het best in de praktijk getest kan worden. Hoe kunnen ze het best een controlegroep en nulmeting meenemen?
 

 

De deelnemende partijen aan de NudgeChallenge die aanwezig waren
Hieronder worden de deelnemende NudgeTeams en hun initiatieven kort voorgesteld:

Maria Peeters en Catharina Evers vertegenwoordigen het team van de Universiteit Utrecht in samenwerking met Ikea. Zij willen met hun OntwikkelNudge Ikea werknemers meer gebruik te laten maken van het online cursus- en trainingsplatform.


Maria Peeters en Catharina Evers

Namens het UWV waren Arne Meeldijk en Yvonne Engels aanwezig. Zij willen met hun OntwikkelNudge medewerkers stimuleren tot het volgen van hun online trainingsaanbod.


Arne Meeldijk en Yvonne Engels 

Linda van der Gulik, Max Woldhuis en Maaike Ligthart waren namens de Gemeente Schagen aanwezig. Zij willen met een OntwikkelNudge hun medewerkers in beweging brengen om hun talenten te ontwikkelen.


Max Woldhuis, Linda van der Gulik en Maaike Ligthart
 

Jose Cuperus van Hogeschool Arnhem en Nijmegen vormt samen met Eric van Holland van Bruil een NudgeTeam om de inzetbaarheid van Bruil’s medewerkers te vergroten en bestaande routines en gewoontes te doorbreken.

Jose Cuperus en Eric van Holland

Arjenne Heins, Ilma Blaas, Krijn Donker en Ingrid van Tienen waren namens Ormit aanwezig. Door het inzetten van een app die gebaseerd is op de principes van brein leren om de impact/opbrengst van leer interventies te vergroten.


Ilma Blaas, Arjenne Heins, Ingrid van Tienen en Krijn Donker

Vanuit de gemeente Zutphen was Ellen Beenders aanwezig. De gemeente Zutphen werkt samen met Coen Rigtering en Bora Lancee van Universiteit Utrecht en Marjan Gorgieveski en Jason Gawke van de Erasmus Universiteit. Dit team wil micro gedragingen nudgen, die gericht zijn op het stimuleren van intern en extern netwerkgedrag en informeel leren op de werkvloer.


Coen Rigtering, Bora Lancee en Marjan Gorgieveski

Alette Baartmans van Thomas en Charles werkt samen met Esther Burger en Maaike Bouwma van T- Mobile Nederland aan een Nudge die het zelfsturend gedrag van medewerkers rondom leren stimuleert.


Esther Burger en Maaike Bouwma

Adriana Stel van STOOF en Kim van Zoest van ABU vormen samen een team dat door middel van nudging een stimulerende en veilige werk- en leeromgeving wil creëren waarin intersectorale mobiliteit vanzelfsprekend is.


Kim van Zoest en Adriana Stel

Matthijs Visser van Upstream Consulting werkt aan een Nudge om wetenschappelijk personeel te stimuleren tot het gebruik van het mobiliteitsaanbod van hun werkgever.


Joanne Reinhard (BIT) en Matthijs Visser
 

Inge Hulsof van de Technische Universiteit Eindhoven en Hulshof Career development en Susanne van der Velden van Teamup2Excel willen door middel van een OntwikkelNudge het leereffect van een training of cursus op het werk in de praktijk vergroten.

Sabine Eisses van SistersChange houdt zich, in samenwerking met VolkerWessel, bezig met het mobiliseren van de inzetbaarheid van medewerkers door middel van een OntwikkelNudge.
 

We willen de deelnemers bedanken voor een geslaagd en inspirerend NudgeLab.

Voor meer informatie over het NudgeLab:
Hier zijn de presentatie slides van Joanne Reinhard te vinden.
Hier zijn de presentatie slides van de NSvP te vinden.
In de bijlage zijn tenslotte nog de criteria van de NudgeChallenge te vinden.

 

Bijlage

Thema's

Onderwerpen

Het flexibele brein

$
0
0
Creatief At Work week 4

Dit artikel is een integraal deel uit het boek 'Creativiteit krijg je niet voor niets. Over de psychologie van creativiteit in wetenschap en werk' van Carsten de Dreu en Daniel Sligte.

Een goede manier om tot creatieve inzichten en oplossingen te komen is door flexibel te denken. Daarmee wordt bedoeld dat je buiten de gebaande paden treedt, dat je ogenschijnlijk irrelevante informatie en prikkels niet weg filtert maar juist toelaat, en dat je gedachten de vrije loop laat en breed laat uitwaaieren. Door zo te “divergeren” vergroot je de kans dat er nieuwe verbindingen gelegd kunnen worden tussen beschikbare informatie, verbindingen die niet direct voor de hand liggen en, met een beetje geluk, zowel nieuw als zinvol zijn. Het flexibele brein is als een helikopter: snel, wendbaar en in staat om ver te kijken.

Dat zo’n flexibele denktrant goed kan uitpakken, blijkt wel uit onderzoek naar Nobelprijswinnaars – vaak zijn dat wetenschappers die vanuit het ene vakgebied gaan werken in een aanpalende discipline en dus met nieuwe informatie en frisse blik oude problemen aanpakken (Simonton, 1999). Het blijkt bijvoorbeeld ook uit een analyse van het werk van de Franse kunstschilder Matisse, die doorbrak met vernieuwend werk na een studiereis door Marokko (Spurling, 2007).
En wat dichter bij huis, blijkt dat studenten die langere tijd in het buitenland werkten of studeerden, flexibeler denken en relatief vaak met creatieve inzichten en ideeën komen. Mogelijkerwijs levert zo’n buitenlandervaring een bredere en meer diverse set van informatie op waartussen nieuwe verbindingen gelegd kunnen worden. Bovendien worden door zo’n buitenlandervaring impliciete doch hardnekkige aannames, die vernieuwend denken in de weg staan, op de korrel genomen (Liu, Galinsky et al., 2009).

Net als in de wetenschap en kunst, is ook op school en op het werk een flexibel brein dus zeer nuttig en stelt het in staat om tot indrukwekkende, creatieve prestaties te komen. Onderzoekers hebben een aantal technieken onderzocht die flexibel, losjes, en divergent denken bevorderen. We zetten een aantal op een rijtje in Tabel 4.1, evenals technieken die divergent denken juist ondergraven. 
In een aantal experimenten is, bijvoorbeeld, onderzocht wat er gebeurt als mensen een lange-termijn perspectief aannemen. Bedenk eens wat je maandag over twee jaar zult doen, of bedenk eens wat je aanstaande maandag zult doen. Denk je aan andere dingen als je verder in de toekomst kijkt?

Uit onderzoek blijkt dan dat zo’n lange-termijn perspectief aanzet tot flexibeler denken. Mensen kregen ook meer originele ideeën en zagen vaker een creatieve oplossing voor lastige problemen (Förster, Friedman & Liberman, 2004; De Dreu, Giacomanotonio, Shalvi & Sligte, 2009). Een mogelijke verklaring is dat zo’n lange-termijn perspectief helpt om breder te denken en dus gemakkelijker relaties te leggen tussen conceptueel nogal verschillende zaken.

 


Meer inspiratie over creativiteit op het werk ?

Elke dinsdag posten we op Facebook een bruikbare tip, handig weetje of inspirerende frase uit het boek over creativiteit.

Thema's

Onderwerpen

Stemming belangrijk voor creativiteit

$
0
0
Creativiteit At Work - Stemming

Dit artikel is een integraal deel uit het boek 'Creativiteit krijg je niet voor niets. Over de psychologie van creativiteit in wetenschap en werk' van Carsten de Dreu en Daniel Sligte.

De stemming waarin mensen verkeren blijkt ook belangrijk te zijn voor creativiteit. Zo zijn opgewekte mensen creatief omdat ze losjes en flexibel denken. In een klassiek experiment (Isen & Daubman, 1987) keken sommige deelnemers naar een komisch filmpje, terwijl anderen een nogal saai of zelfs verdrietige clip te zien kregen. Direct daarna gaven de deelnemers aan in hoeverre zij een voorwerp in een bepaalde categorie vonden passen (bijvoorbeeld: is een kameel een voertuig; is knoflook een groente; is een telefoon een meubelstuk). Hoe meer men dat vond, hoe breder en flexibeler hun brein werkte. Een kameel wordt in Nederland weliswaar weinig gebruikt, maar is in de Sahara nog steeds één van de belangrijkste vervoersmiddelen.

Isen en Daubman vonden dat opgewekte, vrolijke deelnemers aanzienlijk hoger scoorden, en dus flexibeler dachten, dan hun sombere soortgenoten. Sindsdien is er een grote stroom van onderzoek verschenen, telkens met andere manieren om opgewekte stemming op te wekken. En steeds weer blijkt dat mensen in een opgewekte, vrolijke stemming flexibeler denken, en daardoor creatief zijn. Ze zijn creatiever dan mensen in een meer neutrale stemming, maar niet creatiever dan boze of bange mensen (De Dreu, Nijstad & Baas, 2008; Baas et al., 2008, 2012). We komen hier in hoofdstuk 6 uitgebreider op terug.

Een laatste techniek om het flexibele brein te activeren is door iets leuks na te streven. Ron Friedman en Jens Förster (2005) lieten mensen op papier een muis door een doolhof leiden (zie Figuur 4.1). In de helft van de gevallen lag er aan het einde van de doolhof een lekker stuk kaas voor de muis; in de andere helft was er aan het einde een holletje, waar de muis veilig was voor een agressieve, hongerige uil. Direct na het doolhoftaakje deden mensen een taak waarmee hun creativiteit gemeten werd. Mensen die iets leuks nastreefden scoorden hoger op flexibel denken, bedachten meer originele ideeën, en gaven vaker creatieve oplossingen voor lastige problemen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Matthijs Baas vond in zijn proefschriftonderzoek dat dit soort effecten vooral te maken hebben met de emoties die opgeroepen worden (Baas et al., 2012). Wanneer de muis veilig in het holletje zat, kon men opgelucht adem halen en voelde men niet meer de behoefte of energie om creatief te zijn. Maar wanneer de muis de kaas had gevonden en men vrolijk en opgewekt werd, bleek men lekker flexibel te gaan denken, met behoorlijk wat creatieve prestaties als resultaat.

Flexibel denken kan dus leiden tot verhoogde creativiteit omdat mensen dan gemakkelijker ongewone associaties leggen en concepten en inzichten verbinden die op het eerste oog niet zo logisch samengaan. Van oudsher is wel aangenomen dat losjes, flexibel denken gepaard gaat met verhoogde activiteit in de rechterhersenhelft. In dat deel van het brein, zo werd lang gedacht, wordt informatie op een intuïtieve en impliciete, in plaats van analytische en bewuste wijze verwerkt. Het zou kunnen verklaren waarom Maurice Ravel op latere leeftijd zijn wereldberoemde Bolero componeerde, ondanks dat hij op dat moment aan een vergevorderde vorm van dementie leed - een vorm die vooral de linker hersenhelft aantastte en de rechter hersenhelft relatief ongemoeid laat (Amaducci, Grassi, & Boller, 2002).


Meer inspiratie over creativiteit op het werk?

Elke dinsdag posten we op Facebook een bruikbare tip, handig weetje of inspirerende frase uit het boek over creativiteit.

Thema's

Onderwerpen

Workplace nudging: Inspiratie voor OntwikkelNudges

$
0
0

Workplace Nudging

De NSvP houdt zich momenteel bezig met het stimuleren van een leven lang leren, en richt zich daarbij op het inzetten van Nudging voor werkenden. Om een beter beeld te krijgen van Nudging in de praktijk, vertellen Esther Roelofs en Simone Leenders van consultancybureau WorkWire hoe zij Workplace Nudges creëren.
Zij zetten deze nudges in om medewerkers op een positieve wijze aan te zetten tot een nieuwe manier van werken. Dit artikel biedt een kijkje in de keuken hoe theorie en praktijk gekoppeld kunnen worden om effectieve nudges op de werkvloer te ontwerpen. Met welke strategie kan het gewenste gedrag in kaart gebracht worden? Wat zijn veel voorkomende, praktische belemmeringen tijdens het ontwikkelen van een nudge? In het kader van de NudgeChallenge introduceren wij daarnaast een aantal praktische tips hoe Workplace Nudges kunnen worden ingezet om leren en ontwikkelen te stimuleren. Wat zijn effectieve OntwikkelNudges die aanzetten tot leren?

Hoe het ontwikkelen van nudges in z’n werk gaat:

Breng de werksituatie in kaart
Als eerst brengt WorkWire de gewenste werkomgeving van de opdrachtgever in kaart. Waar wil de opdrachtgever naar toe, en hoe wordt dat op dit moment gecommuniceerd? Vervolgens wordt er gekeken welk gedrag werkenden daadwerkelijk in de huidige werksituatie vertonen. Hiervoor worden soms zelfs alle medewerkers in een organisatie betrokken. Door medewerkers digitaal te benaderen kan dit de gehele organisatie bereiken. Bijvoorbeeld: een organisatie wil het flexwerken invoeren. Dan wordt er gekeken naar welk gedrag het flexwerken momenteel bevorderd en welk gedrag het belemmert. Opmerkingen, zoals: ‘die collega legt altijd zijn jas op zijn plek neer, waardoor die plek altijd bezet is’, kunnen in deze fase naar boven komen. Daaruit wordt geconcludeerd dat medewerkers graag zeker willen zijn van een werkplek, waardoor zij geneigd zijn dezelfde plek bezet te houden. Het ontwerpen van een goed werkende nudge, gaat alleen als het verandergedrag heel concreet wordt omschreven. In deze fase wordt dus op zoek gegaan naar wat de redenen zijn dat medewerkers bepaald gedrag wel en niet vertonen. Door medewerkers hierover mee te laten denken komt een organisatie er achter wat er écht speelt op de werkvloer. Een extra voordeel hiervan is dat medewerkers zich meer betrokken zullen voelen bij het veranderproces.

Hoe kom je tot het gewenste gedrag?
Een volgende stap die WorkWire zet, is het opstellen van een aantal gedragskenmerken die het gewenste gedrag op dat moment nog verhinderen. Vervolgens laten zij de medewerkers stemmen over welke van deze gedragskenmerken het meest voorkomen. Daarna vragen ze de medewerkers in te vullen wat een persoon denkt, voelt en doet wanneer iemand dit gedrag vertoont. “Mensen kunnen dit fantastisch invullen, want ze leven zich volledig in “ (Simone). Vanuit hier wordt een brug geslagen naar welk gedrag medewerkers dan wél zouden moeten vertonen.

Persoonlijkheid van de nudge
Nu het gewenste gedrag in kaart is gebracht, moet het ook gemakkelijker worden gemaakt om dit gedrag daadwerkelijk te vertonen. Hier komt het echte nudgen aan bod. Elke nudge krijgt een bepaald “karakter” dat past bij de wensen en behoeftes van de organisatie. Dit doet WorkWire aan de hand van hun eigen ontwikkelde methodiek, die je ook kunt toepassen op de leeromgeving op de werkvloer. Hierbij hangen de effectiviteit en het karakter van een nudge af van welk aspect van leren de organisatie wil stimuleren. Wil de organisatie creatief en innovatief leren stimuleren, of juist meer gestructureerd de mogelijkheden tot leren gaan aanbieden? De behoefte aan relatie- of resultaatgerichtheid van het leren kunnen hierin worden meegenomen. Door te kijken naar het karakter, kan bepaald worden wat voor type nudge het meeste impact zal hebben. Niet alleen voor nieuwe veranderingen, maar ook voor bestaande diensten kunnen nudges een uitkomst bieden. Een nudge kan namelijk ook worden gebruikt om om bestaande producten, methoden of beleidsplannen te optimaliseren.

Belemmeringen in de praktijk
Hoewel de meest simpele nudge al grote effecten teweeg kan brengen, is er weinig bekend over de lange termijn effecten van nudging. Mede hierdoor kunnen medewerkers het gevoel hebben dat nudging niet het gewenste effect teweeg zal brengen. Deze overtuiging vormt een belemmering voor verandering. “Medewerkers zien vaak het nut van het proces, dat naar de uitwerking toe leidt, goed in. Ondanks het doorlopen van het hele proces, lijken zij soms het effect van de nudge niet in te zien. Ze vinden het bijvoorbeeld jammer dat het ‘enige’ wat ze geleverd krijgen, een koffiebeker met vriendelijke feedback is. Dit is jammer, want zelfs de meest kleine nudges kunnen al impactvol zijn.” (Simone). Een andere belemmering is de verwachting dat dit soort interventies veel kosten. Toch hoeven nudges niet veel te kosten. Zelfs de meest simpele veranderingen in de omgeving die gewenst gedrag stimuleren kunnen op de korte termijn al effectief zijn. Mits deze op het juiste verandermechanisme gericht zijn. Omdat een nudge niet veel hoeft te kosten, kan de werkzaamheid van meerdere soorten nudges uitgeprobeerd worden. Door deze af te stemmen op de verschillende fasen van de verandering die de organisatie doorloopt, kunnen nudges in meerdere behoeftes worden voorzien. Het is dan niet de bedoeling om zomaar allerlei nudges toe te passen, maar juist een aantal nudges te implementeren afgestemd op de verschillende doelen van verandering, bijvoorbeeld afgestemd op verschillende leerfasen. Hier is het eveneens belangrijk goed te kijken welk aspect van leren de organisatie wil stimuleren en in welke leerfase medewerkers zitten.

Lees verder in de pdf in de bijlage voor onze 5 tips voor het ontwerpen van OntwikkelNudges gebaseerd op workplace nudging en voorbeelden uit de praktijk.

Bijlage

Thema's

Onderwerpen

Het volhardende brein

$
0
0
Creatief At Work week 7

Dit artikel is een integraal deel uit het boek 'Creativiteit krijg je niet voor niets. Over de psychologie van creativiteit in wetenschap en werk' van Carsten de Dreu en Daniel Sligte.

Max Perutz en Ferran Adrià schreven hun creatieve prestaties toe aan systematisch, grondig, welhaast analytisch en in ieder geval volhardend werken. Deze aanpak staat haaks op de zojuist besproken flexibele denktrant en het is inderdaad onmogelijk om op hetzelfde moment èn flexibel èn volhardend te denken. Toch sluit dit niet uit dat creatieve prestaties niet alleen voortvloeien uit flexibel en losjes denken, maar ook een product kunnen zijn van een volhardend brein. Of zoals de beroemde uitvinder Thomas Edison ooit stelde: “Innovation is 99% perspiration and 1% inspiration.”

Als flexibiliteit geen optie is, kun je altijd nog proberen met stug volhouden toch tot nieuwe, creatieve inzichten te komen. Wat er tijdens zo’n persistent proces eigenlijk gebeurt, is dat mensen stap voor stap door de brij van mogelijkheden, ideeën en oplossingen heengaan. Eerst worden de voor de hand liggende ideeën en inzichten beproefd en als “niet goed” afgevoerd.

Beetje bij beetje komt het volhardende brein aan de randen van het bekende en komen nieuwe, nog niet aangeboorde stukjes kennis en informatie in beeld waarmee verbindingen gelegd kunnen worden. De eerste contouren van een creatieve oplossing worden zichtbaar en door stug vol te houden wordt langzaam maar zeker een origineel inzicht vormgegeven (Boden, 1998; Newell & Simon, 1972; Nijstad & Stroebe, 2006). Het persistente brein is als een fietser – hij komt vooruit, stug doortrappend door weer en wind, en ziet onderweg veel details die hem op ideeën kunnen brengen.

De persistente denkstijl kost tijd en energie. Mensen zijn van nature geneigd nogal zuinig met hun energie om te gaan en ze nemen, als het even kan: de weg van de minste weerstand (Cosmides & Tooby, 2002; Roskes, Elliot, & De Dreu, 2014). De persistente denkstijl komt dan ook vooral tot z’n recht wanneer het moet en de creatieve oplossing echt belangrijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er zich een probleem voordoet, of wanneer iemand gericht is op het voorkomen van negatieve uitkomsten. Iemand heeft dan een vermijdingsoriëntatie en neemt liever geen risico’s, concentreert zich goed en benadert de situatie op een analytische en systematische manier (Buner & Postman, 1948; Easterbrook, 1959; Staw, Sandelands & Sutton, 1981).


Meer inspiratie over creativiteit op het werk?

Elke dinsdag posten we op Facebook een bruikbare tip, handig weetje of inspirerende frase uit het boek over creativiteit.

Thema's

Onderwerpen

Dossier Nudging in Organisaties

$
0
0

Veel werkenden lijken moeilijk te porren om te investeren in hun eigen toekomst en employability - ondanks de vaak goede bedoelingen van de werkgever. Veel organisaties hebben HR-beleid om werkenden te stimuleren om zich te ontwikkelen, maar in de praktijk komt het vaak moeilijk van de grond. Dan concluderen we al snel dat dit ligt aan de motivatie van de werknemers, terwijl er ook belemmeringen in de werkomgeving zijn die leren en ontwikkelen in de weg staan. Nudges of kleine ‘duwtjes’ in de goede richting, kunnen gedrag(keuzes) aantrekkelijker of makkelijker maken.

Een overzicht van de nudgetechnieken en vuistregels voor nudging in organisaties

Workplace nudging: Inspiratie voor OntwikkelNudges

EAST: Four simple ways to apply behavioural insights (Behavioral Insights Team)

Default-opties en training participatie

Transfer van leren naar de werkvloer

Care to share: de kracht van kennisdelen

Leerdossier Leren op de werkvloer: Wat (stimu)leert een medewerker?

 

Toolbox Nudging:

De werkgever als keuzearchitect

Stappenplan om interventie te ontwerpen

Overzicht toepasbare nudges in organisaties

EAST framework

 

Een overzicht van alle artikelen over nudging op onze website is hier te vinden.

Thema's

Onderwerpen


Analyse inzendingen NudgeChallenge

$
0
0

Tijdens het OmkeerEvent op 15 juni a.s. zal het winnende team van de NudgeChallenge bekend worden gemaakt, maar waar zijn onze NudgeTeams eigenlijk de afgelopen tijd mee bezig geweest?

Momenteel zijn de NudgeTeams zijn nog druk bezig met de voorbereidende fase van het onderzoek, de ‘explore’ fase. In deze fase verdiepen de teams zich in hun doelgroep en bepalen zij welke belemmeringen het gewenste leer- en ontwikkel gedrag in de weg kunnen staan. Zo komen sommige werkenden niet bij de (online) mogelijkheid voor ontwikkeling, en hebben anderen wel toegang tot dit aanbod, maar vinden zij het moeilijk het ontwikkel gedrag vol te houden.

Het type nudge dat ingezet wordt om op deze belemmeringen in te kunnen spelen, en de categorieën waar de teams zich op tot nu toe op richten:

 

De doelen en thema’s waar de NudgeTeams zich op focussen hebben enkele raakvlakken. Er kan onderscheid gemaakt worden in 4 verschillende onderwerpen:

1. Een nudge die medewerkers motiveert om zelf de regie te nemen over de gewenste loopbaanontwikkeling:
Sisterschange en VolkerWessels zetten zich in voor het mobiliseren van inzetbaarheid van werkenden.
Thomas en Charles werkt samen met T-mobile Nederland om zelfsturend gedrag rondom leren bij werkenden te stimuleren.
Stoof en ABU willen creëren samen een stimulerende en veilige werk- en leeromgeving waarin intersectorale mobiliteit vanzelfsprekend is. De nudges die zij hiervoor inzetten zullen het bijvoorbeeld mogelijk maken een niet-functiegerelateerd scholingsbudget uit te geven.
Tenslotte wil Upstream Consultancy wetenschappelijk personeel ondersteunen bij loopbaanmobiliteit en hen voorbereiden op een volgende loopbaanstap. Zij zetten nudges in om het bestaande loopbaan mobiliteit aanbod bij universiteiten bekender en gemakkelijker te maken.

2. Het stimuleren van werkenden om meer gebruik te maken van het aanbod aan bestaande seminars/trainingen/opleidingen:
Universiteit Utrecht en Ikea werken samen aan een nudge om werkenden op hun online-platform van bestaande trainingen en cursussen te krijgen. Door het inzetten van nudges, zoals standaardinstellingen en herinneringen in de omgeving, stimuleren ze werkenden hier blijvend gebruik van te maken.

Het team van UWV wil, tenslotte, werkenden en werkzoekenden motiveren om gebruik te maken van het online-trainingsaanbod.

3. Een nudge die werknemers activeert om nieuw ontwikkelde kennis vanuit training of opleiding toe te passen op het eigen werk:
Het team van Ormit zet zich bijvoorbeeld in voor het vergroten van learning agility bij medewerkers. Hier hebben zij een app voor ontwikkeld die de impact en opbrengst van leer interventies vergroot.

TU/e Hulshof Career Development, Technische Universiteit Eindhoven, en Teamup2Excel willen samen het leereffect na training langer waarborgen door middel van digitale nudges.

Tenslotte wil het team van Fontys Hogeschool door het inzetten van nudges de werkenden technologie laten gebruiken in werktaken en daarmee mediawijsheid verspreiden.
 

4. Deze deelnemers hebben een nudge ontworpen die medewerkers aanzet tot het informeel delen van kennis en ideeën:
Het team van Hogeschool Arnhem Nijmegen en Bruil zullen een nudge ontwerpen die routines en gewoontegedrag doorbreekt.

Gemeente Zutphen werkt in samenwerking met Universiteit Utrecht en de Erasmus Universiteit aan een nudge die werknemers stimuleert om proactief te zijn binnen de grenzen van de organisatie door intern en extern netwerk gedrag en informeel leren op de werkvloer te stimuleren.
 

We zijn trots op de inzet en ideeën van deze teams die bijdragen aan de ontwikkeling van werkenden. We wensen de deelnemende NudgeTeams veel succes met het uitwerken van de veelbelovende  initiatieven!

Thema's

Onderwerpen

Leerdossier Leren op de werkvloer: Wat (stimu)leert een medewerker?

$
0
0

Vaak vindt leren, zoals wij het kennen, formeel plaats, in een cursus op opleiding, toch kan juist het informeel leren op de werkvloer veel bijdragen aan de ontwikkeling van werkenden. Naast dat de juiste vorm van leren (formeel of informeel) moet aansluiten bij de behoeften van werkenden, is het belangrijk om je als werkgever bewust te zijn van systematische denkfouten en overtuigingen die het leren kunnen belemmeren. Verschillende nudges (duwtjes in de goede richting) kunnen deze belemmeringen weghalen zodat er een optimale leeromgeving op het werk ontstaat.

Het is belangrijk om de belemmeringen om te leren en ontwikkelen goed in beeld te krijgen, omdat soms ten onrechte wordt gedacht dat werkenden niet willen of kunnen leren.
OntwikkelNudges zijn een relatief nieuw begrip, we hopen daarom dat er in de nabije toekomst meer kennis beschikbaar komt over het toepassen van nudging om medewerker ontwikkeling te stimuleren.
In dit artikel kun je lezen hoe je informeel leren kunt stimuleren door gebruik te maken van de werkcontext. Daarnaast zullen we ingaan op de denkfouten en gedachten die leren in de weg kunnen staan. Tenslotte, geven we een aantal suggesties om nudges in te zetten voor een optimale leeromgeving.

Het inzetten van nudges om werkenden te stimuleren om te leren en ontwikkelen, is nog een vrij nieuw begrip. De suggesties voor verbetering in dit artikel zijn gebaseerd op veelvoorkomende biases en belemmerende gedachten die tijdens het werk het leren in de weg kunnen staan. Ze zijn bedoeld als suggesties, ter ondersteuning van een gedragsbewust HR-beleid, dat werkenden helpt het gewenste leer- en ontwikkelgedrag uit te voeren.

In de bijlage is het volledige artikel te vinden.

 

Bijlage

Thema's

Onderwerpen

De geniale wetenschapper en de briljante uitvinder

$
0
0
Creatief at Work 8

Dit artikel is een integraal deel uit het boek 'Creativiteit krijg je niet voor niets. Over de psychologie van creativiteit in wetenschap en werk' van Carsten de Dreu en Daniel Sligte.

Wat maakt een persoon een geniale wetenschapper of briljante uitvinder? Er zijn hiervoor grofweg twee verklaringen te geven. De eerste verklaring komt uit het kamp van wetenschapsfilosofen. Deze verklaring gaat ervan uit dat baanbrekende nieuwe inzichten en de uitvindingen die de samenleving en maatschappij veranderden, voortkomen uit een doelbewust proces van inductie en deductie. De inzichten die je krijgt voor een bepaald probleem, openbaren zich door hier bewust de aandacht op te richten. Via een gestructureerd en logisch denkproces kom je stap voor stap dichterbij de oplossing.

Hier recht tegenover staat de tweede verklaring. Voorafgaand aan een wetenschap­pelijke doorbraak of geniale innovatie zit intuïtie, je voelt aan je water dat je op de goede weg bent. Of, zoals Albert Einstein het verwoordde: “To these elementary laws there leads no logical path, but only intuition, supported by being sympathetically in touch with experience” (geciteerd in Holton, 1971-1972, p. 97).

Er is voor de eerste verklaring wel redelijk wat evidentie. In tegenstelling tot bovenstaande opmerking van Albert Einstein, wellicht de belangrijkste weten­schapper van de twintigste eeuw, publiceerde hij meer dan 280 wetenschappelijke artikelen voordat hij met zijn relativiteitstheorie op de proppen kwam. Thomas Edison, een befaamd uitvinder, heeft 2.332 patenten op zijn naam staan.

Om te onderzoeken wat kan verklaren hoe wetenschappelijke creativiteit tot stand komt, is Keith Simonton (1997, 1999) nagegaan hoe de wetenschappelijke carrières van zo’n tweeduizend briljante wetenschappers en uitvinders eruit hebben gezien. Het criterium voor opname in deze selectie was dat de wetenschappers in minstens drie toonaangevende en selectieve biografische encyclopedieën waren opgenomen. De selectie omvatte mensen met ruim dertig verschillende nationaliteiten. Hoewel de meesten leefden in de negentiende eeuw, bevatte zijn steekproef ook wetenschappers en uitvinders van voor het begin van onze jaartelling (Simonton, 1999).

Simonton ontdekte dat de belangrijkste voorspeller voor de reputatie en weten­schappelijke voortreffelijkheid hun productiviteit was. Hoe meer ontdekkingen en uitvindingen iemand publiek maakte in wetenschappelijke publicaties, hoe meer deze wetenschapper geciteerd werd. Het lijkt er dus op dat als je vaak genoeg schiet, er wel een aantal op doel zullen zijn, waarvan er weer enkele het doel invliegen. Daar komt nog eens bij, dat als iemand veel produceert, hij of zij om die reden gezien wordt als een creatief en vernieuwend wetenschapper. Hier lijkt dus, in zekere mate, sprake van een zogeheten Mattheus-effect; zoals de rijken steeds rijker worden, worden diegenen die als genie worden gezien, in de ogen van anderen briljanter en briljanter. Wetenschappelijke creativiteit is, ook daarom, in “the eye of the beholder.

Simonton deed nog een tweede ontdekking, namelijk dat iemands meer invloedrijke werk vaak pas ruim 10 jaar na het eerste werk, verscheen. Niet zelden duurde het zelfs 20 jaar voordat het echt creatieve en invloedrijke werk uitkwam. Blijkbaar is onderdompeling in een bepaalde discipline voor langere tijd een voorwaarde om tot geniale inzichten te komen. Wederom lijkt het erop dat creativiteit dus niet uit de lucht komt vallen. Het is eerst noodzakelijk om voldoende kennis, ervaring en capaciteiten te verwerven om creatief te worden. Simonton zelf vatte dit samen in zijn tienjarenregel van creativiteit: het is noodzakelijk om je minimaal 10 jaar gestructureerd bezig te houden met bepaalde materie om tot vernieuwing te kunnen komen. In het vorige hoofdstuk stipten we dit ook al kort aan en in Outliers van Malcolm Gladwell (20xx) is deze regel omgedoopt tot de 10.000 uren regel. Weliswaar minder dan 10 jaar, maar toch, om tot wetenschappelijk creativiteit te komen, dan zal je aan de bak moeten!

Het is verleidelijk om wetmatigheden over creativiteit te formuleren op basis van het leven en werk van grote wetenschappers, geniale uitvinders en beroemde kunstenaars. Toch is enige voorzichtigheid geboden. In de eerste plaats is er zelden sprake van een willekeurige selectie van de cases die betrokken worden in het onderzoek. Vaak worden dezelfde beroemdheden keer op keer opgevoerd. In  de tweede plaats, baseert de onderzoeker zich op secondaire bronnen, zoals (auto)biografieën en interviews met familieleden, vrienden en collega’s van het creatieve genie. Deze bronnen hebben als nadeel dat ze niet alleen een selectief, maar vaak ook nogal rooskleurig en geromantiseerd beeld schetsen.

Er speelt, ten slotte, nog een ander probleem. Vaak is het lastig om bij creatieve genieën en briljante kunstenaars vast te stellen of het nu echt door henzelf kwam, doordat “het in de lucht hing,” of door een combinatie van deze twee factoren. In onze beschrijving van het leven en werk van Vincent van Gogh, in hoofdstuk 1, benoemden we al dat veel van zijn werk rechtstreeks geïnspireerd was en ook erg leek op dat van een aantal nu veel minder beroemde tijdgenoten. En in de verhandeling over serendipiteit en de ontdekking van penicilline, verzuimden we te vertellen dat veel collega’s van Alexander Fleming ruim voor zijn ontdekking, soortgelijke observaties hadden gedaan – het fenomeen was, in beperkte kring weliswaar, redelijk goed bekend (Van Strien, 2015). Ook hier luidt de vraag of we Alexander Fleming dan wel als uitzonderlijk creatief genie moeten zien, of dat hij “toevallig op het juiste moment op de juist plek was” (zie ook Campbell, 1960). Is het wel terecht om Christoffel Columbus als de ontdekker van Amerika op het schild te hijsen, terwijl de Vikingen onder leiding van Leif Eriksson ruim vijfhonderd jaar eerder al voet aan wal hadden gezet?

Dat een eenzijdige gerichtheid op het creatieve genie misleidend kan zijn, blijkt ook uit het feit dat belangrijke ontdekkingen min of meer tegelijkertijd gedaan worden, echter op verschillende plekken en door verschillende mensen. Een bekend voorbeeld is de uitvinding van de drukpers. De uitvinding wordt alom toegeschreven aan Duitser Johannes Gutenberg (1397 – 1468), al zijn er goede aanwijzingen dat op ongeveer hetzelfde moment en onafhankelijk van Gutenberg, ook de Nederlander Laurens Janszoon Coster en de Vlaming Dirk Martens met soortgelijke uitvindingen kwamen. Andere voorbeelden zijn de uitvinding van de calculus door zowel Newton als Leibnitz, de ontwikkeling van de evolutietheorie door zowel Darwin als Wallace, en de uitvinding van de telefoon door Bell en Gray (Kroeber, 1917; Simonton, 2003).

Simonton stelt terecht dat dit soort “dubbel-uitvindingen” beter verklaard kunnen worden een “Zeitgeist” – het hangt in de lucht – dan doordat er zeer toevallig twee genieën tegelijkertijd en onafhankelijk van elkaar precies hetzelfde ontdekken. In hoofdstuk 7 komen we hierop terug, als we ingaan op collaborative circles en de rol van culturele normen en waarden. Van belang hier is, dat de analyse van geniale wetenschappers en beroemde kunstenaars maar in beperkte mate iets kan zeggen over de rol die persoonlijkheid speelt bij het tot stand komen van creatieve prestaties.


Meer inspiratie over creativiteit op het werk?

Om de dinsdag posten we op Facebook een bruikbare tip, handig weetje of inspirerende frase uit het boek over creativiteit.

Thema's

Onderwerpen

Van uitstel komt afstel. En creativiteit.

$
0
0
Creatief At Work wk. 9

Dit artikel is een integraal deel uit het boek 'Creativiteit krijg je niet voor niets. Over de psychologie van creativiteit in wetenschap en werk' van Carsten de Dreu en Daniel Sligte.

Iedereen heeft wel die irritante ervaring dat je vastloopt op een probleem en het inzicht maar niet wil komen. En dat als je dan even afstand neemt, iets anders gaat doen, en later terugkeert om het probleem weer op te pakken, de oplossing zo eenvoudig blijkt. Waarom bedacht ik dat niet direct?!

Of de “tip-of-the-tongue” ervaring: je weet dat je iets weet, maar je kunt het maar niet expliciet maken en verbaliseren. Je blijft er eindeloos over nadenken, de frustratie neemt toe en je besluit het maar te laten rusten. Na een korte periode van afleiding – je gesprekspartner begint over iets heel anders, je begint zelf maar over iets anders, er komt iemand de kamer binnen, je dwaalt af naar een heel ander onderwerp – krijg je ineens weer de naam van die beroemde filmster van de koffiereclame.

Beide voorbeelden duiden op de mogelijke relevantie van de zogeheten incubatie­periode. Zonder bewust je aandacht te blijven richten op een kwestie lijkt je brein door te rekenen, combinaties uit te tekenen en opties langs te lopen. Er is vrij veel evidentie dat een dergelijke incubatieperiode creativiteit bevordert. Sio en Ormerod (2009) zetten ruim honderd studies naar incubatie en creatief probleem-oplossen op een rijtje, met in totaal zo’n 3500 deelnemers. Ze vonden, allereerst, dat deelnemers die een incubatieperiode kregen, creatiever problemen oplosten en meer creatieve inzichten hadden, dan deelnemers die aan dezelfde taken werkten, zonder incubatieperiode. 

Deze meta-analyse genereerde daarnaast twee belangrijke ontdekkingen. Ten eerste bleek dat de incubatieperiode effectiever was als deelnemers tijdens de incubatieperiode ofwel rust namen, ofwel aan een eenvoudige taak werkten. Als zij in de incubatieperiode werkten aan een complex en cognitief belastend probleem, had incubatie nog steeds wel enige zin, maar het effect was een stuk minder sterk. Het lijkt er dus op dat je tijdens een incubatieperiode beter niet in gesprek kunt gaan over macro-economische problematiek of integratievraagstukken, maar het beter kunt hebben over huis-, tuin- en keukenkwesties. Waar doe jij je boodschappen?

In de tweede plaats vonden de onderzoekers dat hoe langer de incubatietijd was, hoe meer deze periode positief bijdroeg aan creatieve prestaties. Kortom, incubatie draagt bij aan creativiteit, vooral als de incubatieperiode relatief lang duurt en er niet aan al te ingewikkelde en belastende taken gewerkt hoeft te worden.

Hoe incubatie werkt is echter nog niet helemaal duidelijk. Een mogelijke verklaring is dat tijdens de incubatietijd het volgelopen werkgeheugen gewist wordt. Er kan dan weer nieuwe informatie in, en die is wellicht beter geschikt voor het aan te pakken probleem. Of er kunnen, in zo’n gewist werkgeheugen, nieuwe verbindingen worden gelegd – er is weer ruimte om persistent en volhardend met het probleem aan de gang te gaan, met toegenomen kans op succes.
Een andere verklaring is dat tijdens de incubatieperiode het brein ongemerkt doorgaat met het probleem, maar nu zonder bewuste en gecontroleerde aansturing. Er is dan meer ruimte om flexibel te combineren, een helikoptervisie aan te nemen, en het probleem afstandelijk en vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Een derde en laatste verklaring is dat tijdens de incubatie het probleem opnieuw gedefinieerd wordt en daardoor anders gestructureerd kan worden. Dit stelt de persoon in staat om vanuit een nieuwe invalshoek en met andere informatie en kennis het probleem aan te pakken.

(On)bewust denken

Mede omdat we niet zo goed weten wat incubatie behulpzaam maakt, is het lastig aan te geven wat je nu het beste kunt doen tijdens zo’n incubatieperiode. Moet je vooral actief met andere dingen aan de gang, of moet je juist de rust zoeken en het creatieve brein ongecensureerd z’n gang laten gaan? Dat dit laatste goed kan uitpakken, blijkt uit experimenten van Ap Dijksterhuis en collega’s (Dijksterhuis & Meurs, 2006; Zhong et al., 2009).

In het onderzoek van Dijksterhuis en Meurs kregen deelnemers de opdracht zoveel mogelijk nieuwe namen voor pasta te bedenken. De onderzoekers gaven enkele voorbeelden, die allen bewust eindigden op een “i” (bijvoorbeeld: maloveni, todoroni). De truc in deze taak is dat mensen geneigd zijn om vervolgens allemaal namen te bedenken die ook op een “i” eindigen; een goede maat voor divergent, flexibel denken is dus het aantal namen dat iemand bedenkt dat niet op een “i” eindigt.

In het eerste experiment dat Dijksterhuis en Meurs rapporteren ging één-derde van de deelnemers direct na de instructies aan de gang. Eén-derde van de deelnemers ging eerst drie minuten nadenken over pasta-namen, om ze vervolgens in te typen. De resterende deelnemers werd gevraagd om gedurende drie minuten een oog-hand coördinatie taak te doen (ze moesten een aantal keer een cirkel op het computerscherm met de muis volgen, totdat de cirkel van kleur veranderde). 

Het bleek dat deelnemers die de oog-hand coördinatie taak hadden gedaan aanzienlijk creatiever waren – ze bedachten vaker pasta-namen die niet op een “i” eindigden. In een vervolg-experiment herhaalden de onderzoekers de onderzoeks­opzet, doch in plaats van pasta-namen werden deelnemers gevraagd te bedenken wat je allemaal met een baksteen kunt doen. Deze ideeën werden op originaliteit gescoord. Wederom bleek dat mensen in de oog-hand coördinatie groep creatiever waren. Dijksterhuis en Meurs (2006) conclu­deerden hieruit dat een incubatieperiode waarin je bewust denkt aan het probleem weinig voordelen oplevert. Juist het hebben van enige afleiding tijdens de incubatieperiode zorgt ervoor dat je creati­viteit vervolgens omhoog gaat.

Een incubatieperiode, of enige afstand van het probleem nemen, wordt soms omgezet in het advies er een nachtje over te slapen. Hoe vaak besluiten mensen niet, als ze ergens niet uitkomen, dat ze even moeten laten rusten om het na een goede nacht slaap weer op te pakken?

Het lijkt erop dat slaap voor creativiteit bevorderlijk kan uitpakken. Uit een studie van Cai en collega’s (2009) bleek wederom dat als mensen een incubatieperiode hebben, zij vervolgens creatiever zijn. Maar deze onderzoekers waren ook benieuwd wat het effect van een dutje zou zijn op de creativiteit van hun proefpersonen. De deelnemers aan het onderzoek deden eerst een creatieve taak en gingen toen uitrusten of slapen. Het bleek dat vooral de mensen die in een REM-slaap (rapid eye movement) waren gekomen, vervolgens creatiever waren. Het lijkt er dus op dat een incubatieperiode creativiteit stimuleert omdat mensen dan nieuwe associaties kunnen leggen tussen concepten. Dit leidt er vervolgens toe dat zij problemen creatiever kunnen oplossen.

Alles samengenomen lijkt er dus behoorlijk wat steun voor de gedachte dat creativiteit wordt bevordert als men afstand neemt, afleiding zoekt, het onder­bewuste z’n gang laat gaan en een incubatieperiode inlast. Maar staat dit niet op de robuuste en in het vorige hoofdstuk besproken bevinding dat menselijke creativiteit baat heeft bij (meer bewuste) volharding?  We denken van niet en verwachten dat toekomstig onderzoek zal uitwijzen dat afstand nemen en incubatie behulpzaam zijn met name die situaties, waarin een creatief inzicht – de eureka-ervaring – gevraagd wordt. Juist wanneer creativiteit ook een kwestie van verdere uitwerking van en voortbouwen op een eerste intuïtie of idee, dan zou meer bewuste volharding en gerichte focus op de taak weleens zinvoller kunnen blijken te zijn, dan één en ander over te laten aan het onbewuste.
 


Meer inspiratie over creativiteit op het werk?

Om de dinsdag posten we op Facebook een bruikbare tip, handig weetje of inspirerende frase uit het boek over creativiteit.

Thema's

Onderwerpen

Mirjam Bink: Hoe komt LLL hoger op de agenda van werkgevers en werkenden?

$
0
0
Mirjam Bink OmkeerEvent

“Hoe komt Leven Lang Leren hoger op de agenda van werkgevers en werkenden?”

Mirjan Bink, oprichter van ONL voor Ondernemers, begeleidde tijdens het OmkeerEvent 2017 een parallelsessie waarin besproken werd hoe een ‘leven lang leren’ hoger op de agenda in organisaties kan worden geplaatst. Hierbij werd zowel het perspectief van de werkgever als dat van de werkenden meegenomen. In de eerste ronde werden mogelijke knelpunten besproken, die ervoor zorgen dat een ‘leven lang leren’ op dit moment nog niet voldoende prioriteit heeft.

Hieronder volgt een opsomming van de besproken knelpunten:

  • Waar moet het budget voor het leren en ontwikkelen vandaan komen? Wie investeert er? Wie is er verantwoordelijk: overheid, werkgever of werkende zelf?
  • Er is mogelijk een gebrek aan een leercultuur/structuur, waardoor het lastiger  is voor de werkende om opleidingen of trainingen te volgen of om informeel te leren. Er is voor de werkende dan mogelijk te weinig sturing en richting om leerplannen op te stellen en uit te voeren.
  • Werkgevers hebben mogelijk het idee dat het niet gunstig is om te investeren in hun werknemers. Dit komt doordat voor de werkgevers de urgentie voor het leren mogelijk niet voldoende aanwezig is, of er heerst de angst dat de werkende de organisatie verlaat, nadat er veel in de ontwikkeling van deze werknemer is geïnvesteerd.
  • Een ander knelpunt is dat er mogelijk onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor het leren en ontwikkelen, of dat de beschikbare middelen niet altijd zichtbaar zijn.
     

Knelpunten vanuit de werknemer:

  • Het ‘moeten’ leren staat de werkende mogelijk tegen. Ze worden verplicht om te leren en ontwikkelen. Wanneer de werkende onvoldoende het gevoel van autonomie in het leren heeft, kan dat de intrinsieke motivatie voor het leren belemmeren, waardoor ze minder gemotiveerd zijn om hierin te investeren.
  • Mogelijk heeft de werkende negatieve ervaringen met leren en ontwikkelen, bijvoorbeeld in een schoolse omgeving. Hierdoor is mogelijk een afkeer of angst ten opzichte van het leren ontstaan.
  • Het lange termijn denken dat leren en ontwikkelen vereist, maakt dat het leren niet urgent genoeg is om nu in te investeren. ‘Dit komt later wel’.
  • Het nut van het leren en ontwikkelen wordt mogelijk onvoldoende ingezien door de werkenden. Zo wordt het minder aantrekkelijk om te investeren in leren en ontwikkelen, wanneer het geleerde niet meteen kan worden toegepast.
  • De beloning die voortkomt uit het leren en ontwikkelen is meestal niet direct zichtbaar. Hierdoor is de motivatie om hierin te investeren mogelijk minder, dan voor andere acties die wel direct beloond worden.
  • Werkenden kiezen mogelijk liever voor de gemakkelijke optie, wat vaak niet investeren in leren en ontwikkelen is.
     

In de tweede ronde werd er nagedacht over mogelijke oplossingen om een ‘leven lang leren’ hoger op de agenda te krijgen. Deze oplossingen concreet krijgen, bleek nog vrij lastig in de korte tijd, maar er zijn toch een aantal oplossingen uit deze sessie voortgekomen:

 

  • Een eerste nudge is het vast bespreken van een gemaakte ‘leerzame fout’ in het functioneringsgesprek. Hierbij zou de leidinggevende zelf ook een eigen fout kunnen benoemen, en hoe hij/zij hiervan geleerd heeft. Dit is mogelijk een eerste stap richting het creëren van een leercultuur.
  • Ook kan de werkgever vaste ‘studiedagen’ geven (net zoals verplichte vakantiedagen) die een werknemer moet opnemen om te besteden aan zijn/ haar ontwikkeling.
  • Ook kunnen de principes van spelontwerpers meegenomen worden (gamification). Met behulp van deze principes zouden mensen als het ware ‘verslaafd’ kunnen worden aan leren en ontwikkelen, net zoals met het spelen van spelletjes. Mogelijk kan dit door een spelelement toe te voegen, zoals een onderlinge competitie in het leren en ontwikkelen.
  • Ook werd benoemd dat we kunnen kijken naar de jongere generatie, hoe zij leren en ontwikkelen leuk maken voor zichzelf en hierin doorzetten, en dit toepassen op de werkvloer.
  • Tot slot lijkt een persoonlijke aanpak ook een goede manier om werkenden aan te zetten tot leren en ontwikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan persoonlijke leerplannen.
     

Deze sessie is hopelijk een aanzet tot het creëren van meer oplossingen voor de verzamelde knelpunten. Samen kunnen we een ‘leven lang leren’ hoger op de agenda krijgen bij zowel werkgevers als werkende zelf. We zijn het er in ieder geval over eens dat dit van groot belang is.

 

Thema's

Onderwerpen

Viewing all 142 articles
Browse latest View live